6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging woningoverval. De verdachten zijn bewapend het huis van de slachtoffers binnen gegaan en hebben daar onder dreiging van een (nep) vuurwapen geprobeerd de slachtoffers te beroven. Dat de woningoverval niet is gelukt, is te danken aan het handelen van de slachtoffers. Zij begonnen zo hard te gillen dat de verdachten schrokken en zijn weggerend. Woningovervallen veroorzaken vaak niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een enorme inbreuk op het gevoel van veiligheid en de privacy van de bewoners. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast zorgen woningovervallen ook in de samenleving in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft met zijn handelen alleen gedacht aan geld verdienen en heeft geen enkel oog gehad voor de belangen van de slachtoffers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 april 2025. De verdachte is eerder veroordeeld voor het plegen van een poging tot zware mishandeling. Dit betreft eveneens een geweldsdelict, zodat dit in het nadeel van de verdachte zal worden meegewogen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 februari 2025 en 20 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige op de zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er zorgen zijn over hoe de verdachte met zijn emoties omgaat, met name als hij gefrustreerd of boos is. Op deze momenten lukt het de verdachte onvoldoende om vaardigheden in te zetten om het probleem op te lossen of zichzelf in de hand te houden. De verdachte komt mogelijk ook in de problemen doordat hij moeite heeft met het inschatten van situaties, het overzien van problemen en het inschatten van de gevolgen van zijn handelen. Door middel van coaching is hier eerder op ingezet. Binnen de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt een positieve ontwikkeling gezien. De verdachte heeft zijn schoolgang positief hervat en hij houdt zich goed aan de schorsende voorwaarden. Binnen het strakke kader van de schorsing lijkt de verdachte weer in het gareel te lopen en te doen wat er van hem verwacht wordt. Dit is een mooie ontwikkeling maar ook pril en daarmee nog kwetsbaar. Naast de coaching is de verdachte aangemeld voor behandeling bij de Waag, hij staat op de wachtlijst. De Raad acht, evenals de rapporteur van het NIFP, een duidelijk kader met toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering aangewezen. De geadviseerde begeleiding kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een geheel voorwaardelijke detentiestraf. De Raad is van mening dat er een heel duidelijke stok achter de deur nodig is. De verdachte moet er van doordrongen zijn dat hij verstandige keuzes moet maken en uit de problemen moet blijven voor een positieve toekomst.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek van GZ-psycholoog [naam 5] van 8 april 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en van zwakbegaafdheid. Het was niet mogelijk om bij de verdachte zicht te krijgen op eventuele onderliggende motieven, emoties en cognities. De psycholoog doet daarom geen uitspraken over in hoeverre er sprake is van eventuele doorwerking van de gedragsstoornis en zwakbegaafdheid in het tenlastegelegde en geeft dus geen advies over de mate waarin het tenlastegelegde al dan niet aan de verdachte toegerekend kan worden.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt matig ingeschat. De nadruk ligt hierbij vooral op sociale en contextuele factoren. De mogelijke omgang met een negatief sociaal netwerk, in combinatie met het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau en het hiermee samenhangende beperkte inzicht in risico’s en beperkte copingvaardigheden worden als belangrijkste risicoverhogende factoren gezien. Het risico neemt toe wanneer er minder structuur in het dagelijks functioneren is en de verdachte meer tijd op straat doorbrengt (met risico op negatieve beïnvloeding). Positief is dat de verdachte zich meewerkend en begeleidbaar opstelt, waarbij hij open staat voor begeleiding. De verwachting is dat wanneer de verdachte zich meewerkend op blijft stellen er voldoende mogelijkheden zijn voor positieve beïnvloeding. Wat betreft de best passende strafafdoening wordt een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie het best passend geacht. Hierbij kan verplichte begeleiding door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, waarbij tevens gedacht kan worden aan het mee moeten werken aan individuele behandeling zoals geboden wordt door de Waag (of een soortgelijke ambulante forensische GGZ-instelling) en begeleiding zoals geboden door een coach.
De deskundige van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft op de zitting naar voren gebracht dat de begeleiding positief verloopt. De verdachte gaat naar school en stage. Gedurende de proeftijd is het belangrijk dat de verdachte meewerkt aan behandeling bij de Waag en dat de begeleiding van de coach wordt gecontinueerd. De verdachte is gebaat bij een strak begeleidingskader.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een woningoverval een jeugddetentie vanaf zes maanden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het feit zoals door de verdachte is gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. Bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen de ernst van het feit, dat de verdachte het samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd en dat er met een (nep) vuurwapen richting de slachtoffers is gedreigd. In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld en dat het bewezen verklaarde feit net na het einde van zijn proeftijd is gepleegd. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan alle gestelde voorwaarden houdt. De avondklok van de verdachte is ook sinds kort verruimd. De rechtbank acht het niet in het belang van de verdachte als deze ontwikkeling doorkruist wordt door een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte zich met behulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook een taakstraf zal moeten uitvoeren, om recht te doen aan de ernst van het feit en de kans op herhaling te verkleinen.
De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straf die voor dit feit wordt opgelegd in de zaak van de medeverdachte.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 210 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 114 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, bij niet voldoen te vervangen door 25 dagen. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering zijn daarbij passend en geboden.