Op 1 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster van Turkse nationaliteit die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel uitstel van vertrek, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen op 10 september 2024. Hiertegen heeft de verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij het besluit op haar bezwaar in Nederland kan afwachten. De minister heeft op 23 mei 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed is, gelet op de betrokken belangen. Aangezien de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. Dit houdt in dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.