Op 1 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraakse verzoeker. De zitting vond plaats op 19 juni 2025, waar de verzoeker, zijn gemachtigde mr. E.J.P. Cats, en de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie, mr. K. Jansen, aanwezig waren. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat, gezien de uitspraak op het beroep die op dezelfde dag is gedaan, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft wel bepaald dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten voor het verschijnen ter zitting, welke is vastgesteld op € 907,-.
De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.