ECLI:NL:RBDHA:2025:11597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL25.7927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens ongeloofwaardige verklaringen over bedreigingen door Al-Shabaab

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Somalische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser diende op 21 februari 2023 een aanvraag in, die op 12 februari 2025 werd afgewezen als ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 5 juni 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelt dat hij bedreigd wordt door Al-Shabaab vanwege zijn getuigenis over de moord op zijn oom in 2021. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eiser heeft geen objectieve documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas, en zijn verklaringen vertonen inconsistenties, vooral met betrekking tot de rol van zijn moeder tijdens de bedreigingen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging en dat zijn aanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 21 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. S.A.M. Fikken als waarnemer van de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [datum] 2005. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bang is voor Al-Shabaab. Eiser was in 2021 getuige van de moord op zijn oom. Eiser hielp zijn oom in de winkel en op het moment dat hij in een andere ruimte was om melkpoeder voor een klant te halen, werd zijn oom doodgeschoten door twee mannen. Toen eiser ging kijken, herkende hij één van de twee mannen. De mannen zijn gevlucht. Eiser heeft bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. Daarna, op dezelfde dag, hebben twee mannen tweemaal bij eisers huis navraag gedaan naar hem en hem bedreigd met de dood. Eiser verbleef op dat moment bij de buurvrouw. Vanwege de bedreiging is eiser naar een verre tante gebracht, alwaar hij ongeveer een week heeft verbleven. Daarna is hij het land uit gevlucht.
Het bestreden besluit
3. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dat eisers oom in zijn winkel is gedood vindt verweerder ook geloofwaardig. Verweerder vindt niet geloofwaardig dat eiser wordt gezocht vanwege de door hem afgelegde getuigenverklaring. Verweerder overweegt dat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas volledig te onderbouwen. Verweerder beoordeelt eisers asielmotief als niet geloofwaardig, omdat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [1] Daarbij wijst verweerder erop dat eiser inconsistent verklaart over de rol van zijn moeder op het moment dat navraag naar eiser werd gedaan bij zijn ouderlijk huis. Ook verklaart eiser inconsistent over hetgeen de mannen van Al-Shabaab hebben gezegd bij het tweede bezoek aan zijn ouderlijk huis. Omdat het de kern van zijn asielrelaas betreft, mag van eiser worden verwacht dat hij direct verklaart dat de mannen zouden hebben gezegd dat zij eiser wilden vermoorden. Verder vindt verweerder de verklaringen van eiser over het handelen van Al-Shabaab onlogisch. Er waren meerdere getuigen van de moordaanslag. Als het voor de daders belangrijk was dat er geen informatie over hen naar buiten zou komen, is het niet logisch dat zij hem eerst hebben laten gaan. Tot slot is ongeloofwaardig dat Al-Shabaab navraag naar eiser zou hebben gedaan en in hem geïnteresseerd is. Het is een aanname van eiser dat Al-Shabaab geld wilde hebben van zijn oom.
3.1.
Verweerder overweegt dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging en bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eisers aanvraag is afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft een terugkeerbesluit uitgevaardigd; eiser moet Nederland binnen vier weken verlaten.
Eisers beroepsgronden
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte concludeert dat hij inconsistent heeft verklaard over de rol van zijn moeder bij de bezoeken aan zijn huis. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met de verduidelijking die hij in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze heeft gegeven. Verder stelt eiser dat het handelen van Al-Shabaab niet ongerijmd is met het gestelde doel van Al-Shabaab. Eiser wist eerst niet dat de daders tot Al-Shabaab behoren; dat is pas bekend geworden bij het tweede bezoek aan zijn ouderlijk huis. Het is niet aan eiser om aannemelijk te maken welke redenen de daders hadden om eiser niet onmiddellijk na de moord uit de weg te ruimen. Ook gaat verweerder er ten onrechte vanuit dat er andere getuigen van de moord waren. Tot slot stelt eiser dat verweerder in strijd met artikel 3:47, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het bestreden besluit niet vermeldt krachtens welke wettelijke voorschriften de verschillende besluitonderdelen zijn genomen.
Heeft verweerder eisers verklaringen terecht ongeloofwaardig gevonden?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser wordt gezocht door Al-Shabaab vanwege zijn getuigenverklaring. Eiser heeft geen objectieve documenten overgelegd. Dat betekent dat verweerder aan de hand van de voorwaarden genoemd in artikel 31, zesde lid, van de Vw toetst of de verklaringen van eiser geloofwaardig kunnen worden geacht. De voorwaarde genoemd onder c is dat de verklaringen samenhangend en aannemelijk moeten zijn.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit een aantal tegenwerpingen genoemd op grond waarvan hij eisers verklaringen als niet samenhangend en aannemelijk beoordeelt. Daarbij is terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet consistent heeft verklaard over de rol van zijn moeder. Op pagina 10 van het nader gehoor verklaart eiser:
“Mijn moeder heeft me verteld dat de mensen die op bezoek kwamen dat een vrouw de deur had opengemaakt. Zij vroegen toen aan mijn moeder is [eiser] thuis. We zijn opzoek naar hem en mijn moeder zei dat ik niet thuis was. De tweede keer dat ze langskwamen was na het Isha gebed en toen vroeg mijn moeder aan die mannen wat wil je van hem? Toen zeiden ze dat haar zoon informatie had doorverteld aan het leger en dat ik vermoord zou worden overal waar ze me zouden zien. Ze waren met een motor.”
Op pagina 11 van het nader gehoor verklaart hij:
“De eerste keer dat de mannen kwamen heeft mijn moeder niet met hen gesproken. Ze was niet thuis. De tweede keer vroeg ze: wat willen jullie van [eiser]? De tweede keer zeiden de mannen: u weet, uw zoon heeft de informatie van de Mujahadeen gegeven aan het leger en hij wordt vermoord.”
5.2.
Eiser verklaart aldus zowel dat zijn moeder bij het eerste bezoek niet thuis was als dat zij wel thuis was. Deze verklaring is niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Ook in de zienswijze is dit niet gecorrigeerd. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eisers verklaring over zijn moeder inconsistent is.
5.3.
De andere beroepsgronden die zien op de geloofwaardigheid van eisers verklaringen zijn een herhaling van de zienswijze. Daarop heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd. Het is aan eiser om te onderbouwen waarom de reactie van verweerder niet volstaat. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de reactie van verweerder op de zienswijze niet volstaat, omdat verweerder niet inhoudelijk op de zienswijze ingaat en het voornemen handhaaft. De rechtbank constateert dat verweerder in de bestreden beschikking wel degelijk inhoudelijk heeft gereageerd op eisers zienswijze. De enkele herhaling van de zienswijze in beroep kan niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Eisers beroepsgronden slagen alleen daarom al niet.
Heeft verweerder ten onrechte de wettelijke voorschriften niet genoemd?
6. Op grond van artikel 3:47, tweede lid, van de Awb moet in het besluit zo mogelijk worden vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen. In het bestreden besluit staat vermeld dat de inhoud van het voornemen deel uitmaakt van het bestreden besluit. In het voornemen staan de wetsartikelen genoemd waarop het besluit is gebaseerd. Daarmee wordt voldaan aan artikel 3:47, tweede lid, van de Awb. Er is geen sprake van een gebrek.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).