ECLI:NL:RBDHA:2025:11663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
NL25.26601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot een Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit, was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser had op 13 juni 2025 een besluit ontvangen waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 27 juni 2025 gesloten. De eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel ten grondslag waren gelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij zijn eerste binnenkomst in Nederland in 2019 in het bezit was van een geldig reis- of identiteitsdocument. De rechtbank oordeelde dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 18 juni 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft vervolgens op dezelfde datum een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 27 juni 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en van Algerijnse nationaliteit te zijn.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Er is namelijk sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen de rechtbank hieronder zal bespreken. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Verweerder heeft ter onderbouwing van het onttrekkingsrisico als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
- 3 a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
- 4 a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist in beroep alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij is overgedragen vanuit België aan Nederland. Hij heeft de overdracht niet zelf in de hand gehad. Wat betreft zware grond 3b stelt eiser dat hij vreest te worden teruggestuurd naar Algerije waar hij te vrezen heeft voor zijn leven. Hij wenst bescherming te krijgen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij zijn eerste binnenkomst in Nederland in 2019 in het bezit was van een geldig reis- of identiteitsdocument. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Dat eiser zijn laatste overdracht vanuit België naar Nederland niet zelf in de hand heeft gehad doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. De zware grond 3b acht de rechtbank eveneens feitelijk juist. Eiser is immers meermaals met onbekende bestemming vertrokken hetgeen door eiser ook niet wordt betwist. Dat eiser vreest te worden teruggestuurd naar Algerije, doet daar niet aan af. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de andere zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen..
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.