Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 265.693,78. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het verkopen en afleveren van goederen bestemd voor grootschalige hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 mei 2019 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze strafbare feiten. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op de terechtzittingen van 19, 20 en 21 mei 2025 en op 18 juni 2025, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 929.221,20 beoordeeld, maar heeft uiteindelijk het bedrag vastgesteld op € 265.693,78. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor legale inkomsten en dat de omzet van de onderneming van de veroordeelde, [bedrijfsnaam 1], voornamelijk afkomstig was van illegale activiteiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te matigen. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen.