ECLI:NL:RBDHA:2025:11677
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door een verzoeker die een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, waarop de minister niet tijdig had beslist. Op 24 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de wet kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak als lichtgewicht werd beschouwd. Daarnaast moet de minister het door de verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.