ECLI:NL:RBDHA:2025:11690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Slowakije in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Slowakije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Eiser voerde aan dat hij vanwege de geringe omvang van de vluchtelingenpopulatie in Slowakije, waar hij eerder al bedreigd was, niet veilig kon worden overgedragen aan de Slowaakse autoriteiten. De rechtbank overwoog dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen, en dat het aan eiser was om concrete aanwijzingen te geven dat hij bij overdracht aan Slowakije een reëel risico liep op een met het EVRM en het Handvest strijdige behandeling. De rechtbank concludeerde dat eiser geen voldoende onderbouwing had geleverd voor zijn stellingen en dat de beroepsgronden niet slagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling was genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slowakije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL25.23797, op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1959 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 26 februari 2025 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 24 maart 2025 bij Slowakije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Slowakije heeft dit verzoek aanvaard op 31 maart 2025.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder is eraan voorbijgegaan dat eiser, vanwege de geringe omvang van de vluchtelingenpopulatie in Slowakije, makkelijk traceerbaar is voor de Iraanse autoriteiten en eenvoudig een doelwit kan worden van levensbedreigende acties door de Iraanse autoriteiten. Eiser is eerder in Slowakije ook al bedreigd. Gelet op de ernst van het risico vindt eiser dat verweerder in redelijkheid niet van hem kan verlangen bescherming te vragen aan de Slowaakse autoriteiten. Eiser heeft er ook geen vertrouwen in dat deze autoriteiten hem zullen beschermen. Ter onderbouwing van zijn achtergrond en voorgeschiedenis heeft eiser een brief overgelegd die hij dit jaar heeft gestuurd aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, António Guteress, en die gepubliceerd is op een online nieuwssite. Ook heeft eiser een (niet vertaald) stuk overgelegd waaruit volgens hem volgt dat de Iraanse overheid op de hoogte is van zijn aankomst in Slowakije en dat hij aldaar asiel heeft aangevraagd.
Beoordeling van de beroepsgronden
4.1.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dat betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Slowakije zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Slowakije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Slowaakse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Dit kan eiser doen met landeninformatie en/of aan de hand van verklaringen over zijn eigen ervaringen. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen landeninformatie uit openbare bronnen heeft overgelegd die onderbouwen dat Slowakije in het algemeen zijn internationale verplichtingen op het gebied van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen niet nakomt. De rechtbank ziet in de verklaringen van eiser over wat hij in Slowakije heeft meegemaakt, zijn stellingen over de situatie in Slowakije voor Iraanse vluchtelingen en de door eiser overgelegde informatie geen concrete aanknopingspunten dat eiser bij overdracht aan Slowakije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Slowaakse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Indien eiser in Slowakije wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen of hulp zoeken bij de Slowaakse (hogere) autoriteiten. Dat geldt ook voor eventuele bedreigingen of andere problemen in Slowakije. Verweerder mag ervan uitgaan dat de Slowaakse autoriteiten eiser bescherming kunnen en zullen bieden als hij daar om vraagt. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij niet eerder om hulp heeft gevraagd in Slowakije, toen hij merkte dat mensen naar hem op zoek waren bij de opvanglocatie. Hij heeft dus zelf geen (negatieve) ervaringen opgedaan met bescherming vragen aan de autoriteiten in Slowakije. Dat hij eerder in Griekenland en Albanië wel tevergeefs om hulp heeft gevraagd toen hij zich bedreigd voelde, maakt niet aannemelijk dat hulp vragen aan de Slowaakse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Verweerder heeft in wat eiser naar voren heeft gebracht ook geen bijzondere, individuele omstandigheden hoeven zien die maken dat overdracht aan Slowakije in eisers geval onevenredig hard is. Verweerder heeft de asielaanvraag dan ook niet onverplicht aan zich hoeven trekken.
5. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. De asielaanvraag is terecht niet in behandeling genomen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.