ECLI:NL:RBDHA:2025:11696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophouding en vaststelling identiteit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een eiser door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, was op 24 april 2025 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 18 juni 2025, waar beide partijen vertegenwoordigd waren, is het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere stukken over te leggen. Na het indienen van deze stukken door verweerder en een reactie van eiser, hebben beide partijen toestemming gegeven voor uitspraak zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 20 juni 2025 gesloten.

De rechtbank overweegt dat eiser ten onrechte aanvoert dat hij op onjuiste gronden is opgehouden. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van eiser op het moment van ophouding kon worden vastgesteld, aangezien hij beschikte over een geldig Albanees paspoort. De rechtbank concludeert dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw terecht is geweest. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2025 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.25754
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer ] , eiser, (gemachtigde: mr. D. Matadien),

en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder, (gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 24 april 2025 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen de ophouding beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere stukken te overleggen. Verweerder heeft op de dag van de zitting stukken overlegd. Eiser heeft op 19 juni 2025 een reactie ingediend.
Beide partijen hebben ter zitting toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek op 20 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, en dat artikel 50, tweede lid, van de Vw de juiste grondslag zou zijn geweest. Dit omdat volgens eiser uit het proces-verbaal van ophouding (de M105) moet worden afgeleid dat de identiteit van eiser ten tijde van de ophouding nog niet vaststond.
2. Uit de M105 blijkt dat eiser op 24 april 2025 om 20:00 uur is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Een ophouding op deze grondslag is mogelijk
indien de identiteit van de betrokkene onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft. Uit de dossierstukken blijkt dat eiser is overgenomen na strafrechtelijke heenzending. Uit de M105 blijkt – en dat is ook niet in geschil – dat eiser ten tijde van de ophouding beschikte over een geldig Albanees paspoort. Op basis daarvan kon de identiteit van eiser onmiddellijk worden vastgesteld. Dat in de M105 wordt verwezen naar een identiteitsonderzoek doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande en omdat niet direct duidelijk was wat eisers verblijfsstatus was, heeft verweerder eiser terecht opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Gedurende de ophouding heeft verweerder nader onderzoek naar eisers verblijfsstatus verricht. Zo heeft op 24 april 2025 om 20:26 uur een verhoor plaatsgevonden waar aan eiser vragen hierover zijn gesteld. Het onderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in de uitreiking aan eiser van een bevel onmiddellijke terugkeer naar Slowakije. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juni 2025

Documentcode: [code]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.