In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser. De eiser, geboren in 2000, heeft op 24 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, waarbij hij aanvoert dat hij in Marokko heeft deelgenomen aan demonstraties voor mensenrechten en dat hij vanwege zijn activiteiten vreest voor vervolging. De asielaanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, met de motivatie dat Marokko als een veilig land van herkomst wordt beschouwd en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder een uitzonderingscategorie valt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juni 2025, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de asielmotieven onvoldoende zijn om een asielvergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten en dat hij bij hen terecht kan voor bescherming.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, met betrekking tot de ingangsdatum van het voorlopig uitstel van vertrek en de omstandigheden van het gehoor, niet verder besproken omdat deze zijn ingetrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend aan de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.