ECLI:NL:RBDHA:2025:11701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11459705 \ RL EXPL 24-24040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsongeschiktheid en salarisbetaling tussen eiseres en Gemeente Den Haag

In deze zaak vordert eiseres, die sinds 1 juli 2007 in dienst is bij de Gemeente Den Haag als Beleidsmedewerker, betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging, wettelijke rente, niet-genoten vakantiedagen en juridische kosten. Eiseres heeft zich op 9 mei 2019 ziekgemeld en ontving vanaf 6 mei 2021 een WIA-uitkering. De Gemeente, als eigen risicodrager voor de WIA, heeft eiseres een officiële waarschuwing gegeven wegens het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen en heeft haar salarisbetaling stopgezet. Eiseres stelt dat de salarisstop onterecht was, omdat zij niet in staat was om te re-integreren. De Gemeente voert verweer en stelt dat de salarisstop gerechtvaardigd was, omdat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. De kantonrechter oordeelt dat de Gemeente op goede gronden de salarisstop heeft toegepast, maar dat de wettelijke verhoging en rente over het te laat betaalde salaris toewijsbaar zijn. Eiseres krijgt ook recht op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en buitengerechtelijke kosten. De Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 7.985,48 aan wettelijke verhoging, € 936,87 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten van € 1.658,42. Het vonnis is uitgesproken op 22 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
NvE/c
Zaaknummer: 11459705 \ RL EXPL 24-24040
Vonnis van 22 juli 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.M.W.A. van der Hoeven,
tegen
GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gemeente,
gemachtigde: mr. H.J. de Wit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 december 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 1 juli 2007 in dienst getreden bij de Gemeente. Zij vervulde laatstelijk de functie Beleidsmedewerker.
2.2.
De Gemeente is eigen risicodrager voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten uitkering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In het derde ziektejaar (op grond van de cao-gemeenten) en/of tot de datum van ontslag wordt de uitkering betaald door de Gemeente. Daarna wordt de uitkering betaald door het UWV.
2.3.
Op 9 mei 2019 heeft [eiseres] zich ziekgemeld en vanaf 6 mei 2021 ontvangt zij een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,03%, gebaseerd op de WIA-beschikking van 21 mei 2021.
2.4.
In de brief van 25 januari 2021 heeft de Gemeente [eiseres] een officiële waarschuwing gegeven omdat zij zich niet aan haar re-integratieverplichting houdt.
2.5.
In de brief van 9 augustus 2021 van de Gemeente wordt aan [eiseres] meegedeeld dat haar salarisbetaling wordt stopgezet totdat zij haar re-integratieverplichting weer nakomt.
2.6.
[eiseres] heeft per 30 mei 2022 om een herbeoordeling gevraagd van de WIA-beschikking van 21 mei 2021. Eerder had zij om een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV, maar het UWV heeft daarover geoordeeld dat zij het verkeerde traject had gevolgd.
2.7.
In de beslissing van 29 november 2022 over de herbeoordeling heeft het UWV geoordeeld dat [eiseres] met terugwerkende kracht vanaf 30 mei 2022 voor 80-100% arbeidsongeschikt is.
2.8.
De Gemeente heeft de arbeidsovereenkomst met [eiseres] met toestemming van het UWV opgezegd tegen 3 april 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van de Gemeente tot betaling van:
  • € 5.033,- bruto als achterstallig salaris over periode I (9 augustus 2021 tot 30 mei 2022),
  • de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het te laat betaalde salaris van € 15.970,96 bruto over periode II (30 mei 2022 tot 3 april 2023),
  • de 15 dagen opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen in periode I,
  • de buitengerechtelijke kosten en juridische kosten ten bedrage van € 2.057,50 excl. btw en
  • de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. In periode I was zij te ziek om te re-integreren. Zij heeft zich ziekgemeld en dat is niet opgepakt door de Gemeente. [eiseres] was het niet eens met het oordeel van het UWV dat zij slechts voor 48,03% arbeidsongeschikt was. Zij kon niet werken. De salarisstop is daarom onterecht toegepast.
Het salaris over periode II is te laat uitbetaald, pas na lang aandringen is dat op 24 juli 2024 uitgekeerd. Dat erkent de Gemeente ook. De wettelijke verhoging en wettelijk rente is daarom niet meer dan redelijk. De Gemeente heeft hier ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarnaast heeft [eiseres] juridische kosten moeten maken om haar salaris betaald te krijgen.
3.3.
De Gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. Kort gezegd handhaaft de Gemeente de salarisstop over periode I. Het salaris over periode II is betaald. De reden dat het later is betaald was omdat de beschikking van het UWV pas later is ontvangen en partijen in onderhandeling waren om tot een definitieve afhandeling te komen met finale kwijting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Salarisstop periode I
4.1.
Partijen verschillen van mening of de Gemeente over periode I het salaris niet hoeft te betalen omdat [eiseres] niet aan haar re-integratieverplichting heeft voldaan. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de Gemeente gerechtigd was het salaris niet uit te betalen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Op basis van de beschikking van het UWV van 21 mei 2021 heeft de Gemeente geoordeeld en kunnen oordelen dat [eiseres] voldoende arbeidscapaciteit had om te re-integreren in een aangepaste functie. Zij was immers volgens het UWV slechts voor 48,03% arbeidsongeschikt. Die re-integratie verliep al vanaf januari 2021 moeizaam en daarvoor heeft de Gemeente [eiseres] gewaarschuwd in de brief van 25 januari 2021. Hoewel [eiseres] stelt dat zij te ziek was om enige werkzaamheden te verrichten en zich op 26 mei 2021 opnieuw ziek heeft gemeld, blijkt dit niet uit de stukken. [eiseres] had, als zij het niet eens was met de beschikking van het UWV van 21 mei 2021, daartegen moeten ageren of een herbeoordeling moeten aanvragen. Zij heeft pas aantoonbaar eind 2021 om een deskundigenoordeel bij het UWV gevraagd. Achteraf bleek dit niet het juiste rechtsmiddel te zijn. Dat is pas in mei 2022 ingezet, namelijk de herbeoordeling. De Gemeente heeft als werkgever niet veel meer middelen om een werknemer te activeren tot re-integratieverplichtingen dan te dreigen met en tot slot over te gaan tot een salarisstop. De salarisstop heeft in dit geval pas in een laat stadium geleid tot actie aan de zijde van [eiseres] .
Alles afwegend is de kantonrechter dus van oordeel dat de Gemeente op goede grond is overgegaan tot de salarisstop en dat [eiseres] dus geen salaris toekomt over deze periode. Dat een en ander met de uitbetaling van de WIA-uitkering fout is gegaan valt te betreuren maar dat heeft de Gemeente uiteindelijk allemaal weer rechtgetrokken. De vordering wordt tot zover daarom afgewezen.
Wettelijke verhoging en rente periode II
4.3.
Voor periode II verschillen partijen van mening of de wettelijke verhoging en rente betaald moet worden over het te laat betaalde salaris. De kantonrechter acht beide toewijsbaar en komt als volgt tot dat oordeel.
4.4.
Bij beschikking van 29 november 2022 is bekend geworden dat [eiseres] 80-100% arbeidsongeschiktheid was per 30 mei 2022. De Gemeente heeft niet duidelijk kunnen maken waarom op dat moment de salarisbetaling niet direct is herstart. Ook ondanks de aanmaningen na de eindafrekening in april 2023 heeft het nog ruim een jaar geduurd voordat de Gemeente tot betaling is overgegaan. De kantonrechter is met [eiseres] van oordeel dat dit verwijtbaar is van de Gemeente. Op het moment dat zij bekend werd met de mate van arbeids(on)geschiktheid van [eiseres] had zij moeten beseffen dat de salarisstop niet langer gerechtvaardigd was, omdat [eiseres] simpelweg niet in staat was om te re-integreren. De gevorderde wettelijke verhoging is daarom toewijsbaar.
4.5.
De Gemeente heeft verzocht de wettelijke verhoging te matigen, mede omdat de verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om tijdig aan haar verplichting te voldoen en niet als schadevergoeding dient. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de 50% verhoging te matigen gelet op de lange periode dat de Gemeente niet tot uitkering heeft willen overgaan, ondanks diverse verzoeken en sommaties van de zijde van [eiseres] . Hoewel juist is dat de verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om tot tijdige betaling over te gaan, kan hier geconstateerd worden dat die prikkel niet heeft gewerkt in deze zaak. Al zal het voor [eiseres] in de toekomst niet meer van belang zijn mag de Gemeente deze verhoging wel als sanctie merken, zodat zij in de toekomst – bij andere werknemers – anders zal handelen. Dit betekent dat een bedrag van € 7.985,48 bruto aan wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
4.6.
Tegen de wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering is op de wet gegrond en daarom toewijsbaar vanaf opeisbaarheid van de respectievelijke salarisbetalingen.
Niet-genoten vakantiedagen
4.7.
[eiseres] vordert uitbetaling van 15 dagen aan opgebouwde vakantie-uren tijdens periode I die niet zijn uitbetaald bij de eindafrekening in april 2023. De Gemeente heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat deze vordering toegewezen zal worden.
Juridische kosten
4.8.
[eiseres] vordert vergoeding van de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand. Het uitgangspunt is dat de kantonrechter de kosten voor rechtsbijstand in deze procedure begroot op basis van de vastgestelde liquidatietarieven (artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv)). Een veroordeling tot integrale betaling van die kosten is alleen in uitzonderlijke situaties denkbaar, bijvoorbeeld bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Van dergelijke buitengewone omstandigheden is de kantonrechter echter niet gebleken. Dat [eiseres] heeft moeten procederen om een deel van haar vordering toegewezen te krijgen is daarvoor onvoldoende.
4.9.
Een aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand voorafgaand aan deze procedure kan worden ontleend aan schending door de werkgever van diens verplichting zich als goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 BW), in samenhang met artikel 6:96 BW. De kantonrechter is echter van oordeel dat de Gemeente in dit geval weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar niet zodanig dat de norm van goed werkgeverschap is geschonden. Daarbij wordt meegewogen dat de Gemeente al een bedrag van € 1.250,- heeft vergoed aan advocaatkosten voorafgaand aan de procedure. Vergoeding van de juridische kosten op deze grondslag strandt daarom.
4.10.
Daarnaast heeft [eiseres] ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Die vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Genoegzaam is gebleken dat er diverse werkzaamheden zijn verricht. Daarom zal een bedrag van € 936,87 (incl. btw) worden toegewezen.
4.11.
De Gemeente is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten € 339,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.658,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.985,48 bruto, en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het salaris van periode II vanaf de respectievelijke betaaldata van het salaris tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 936,87 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] uit te betalen de vijftien dagen opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen,
5.4.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van € 1.658,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de Gemeente niet tijdig aan een van de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.