ECLI:NL:RBDHA:2025:11740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/3188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 3 december 2023. Eiser had eerder een ZW-uitkering ontvangen, die per 16 september 2022 was beëindigd. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsarts was vastgesteld, en verzocht om benoeming van een deskundige. De rechtbank oordeelde dat er geen verschil van inzicht was tussen de verzekeringsarts en de behandelend sector over de ernst van de klachten. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts rekening had gehouden met alle relevante medische informatie. Eiser had geen recht op een ZW-uitkering vanaf 3 december 2023, omdat hij in staat werd geacht om de geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Aan eiser is per 2 juni 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Naar aanleiding van de eerstejaars ZW-beoordeling is de ZW-uitkering per 16 september 2022 beëindigd. Tegen dit besluit is eiser in bezwaar en beroep gegaan.
Eiser heeft zich op 3 november 2023 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In het besluit van 30 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 3 december 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat eiser de door de arbeidsdeskundige tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies kan verrichten. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de primaire arts.
In het besluit van 19 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in verband met een zitting op 4 december 2024 bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in een hoger beroepsprocedure van eiser over een eerdere datum in geding. Die hoger beroepsprocedure houdt verband met deze zaak, omdat in deze procedure uitgegaan wordt van dezelfde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dezelfde geduide functies als die door eiser in de hoger beroepsprocedure worden betwist. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om dit beroep te schorsen en de vervolgstap van de CRvB na de zitting van 4 december 2024 af te wachten.
De rechtbank heeft van eiser de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2025 ontvangen in de hoger beroepsprocedure van eiser. [1] Verweerder heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij op een nadere zitting gehoord willen worden. Verweerder heeft aangegeven akkoord te zijn met het achterwege laten van een tweede zitting. Eiser heeft aangegeven een nadere zitting te wensen.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Gronden van eiser
1. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangegeven en hij daarom recht zou moeten hebben op een ZW-uitkering. Zo heeft eiser last van een hernia, restklachten na een hersentumor en depressieve klachten. Tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling werden in de FML lichte beperkingen aangenomen voor tillen, dragen en langdurig staan. Die beperkingen werden destijds gekoppeld aan de operatie craniotomie en een mogelijke orthostatische hypotensie, maar niet aan de rugklachten waar eiser toen ook al last van had. In de huidige FML zijn nog steeds slechts lichte beperkingen aangenomen, terwijl er nu sprake is van een hernia en daarbij verdergaande beperkingen passen. Uit het journaal van de huisarts volgt ook dat de rugklachten opbouwen na juni 2023 en daarom zijn volgens eiser meer en zwaardere beperkingen noodzakelijk. Verder maakt eiser gebruik van gele sticker medicatie en dit geeft aanleiding voor aanvullende beperkingen in de FML. De beperking van niet werken op hoogtes/kades zou uitgebreid moeten worden naar werk zonder verhoogd persoonlijk risico in de breedste zin van het woord, omdat eiser minder alert is door de medicatie. Eiser heeft ook last van wazig zicht als restklacht van zijn hersentumor. Hiermee is in de FML geen rekening gehouden. Eiser is niet alleen onder behandeling wegens het omgaan met de hersentumor, maar bij hem is ook sprake van depressieve klachten. Volgens eiser had het voor de hand gelegen om overleg te hebben met de behandelend sector over de hernia. Nu dit niet gebeurd is en er een verschil van inzicht bestaat over de ernst van de klachten, verzoekt eiser de rechtbank om een deskundige te benoemen. Ten slotte betoogt eiser dat de geduide functies niet voor hem geschikt zijn omdat sprake is van rugbelasting, te behalen productienormen, persoonlijk risico en te hoge eisen aan zijn visus.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het eigen werk (in dit geval drie functies die tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling zijn geduid) niet kan verrichten en dat hij daarom vanaf 3 december 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De verzekeringsarts b&b heeft rekening gehouden met de klachten die eiser benoemt.
2.1.
In reactie op de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2025 geeft verweerder aan dat in deze uitspraak de beëindiging van eisers ZW-uitkering per 16 september 2022 is bevestigd en dat de CRvB niet twijfelt aan de medische beoordeling. [2] Volgens verweerder heeft de uitspraak geen invloed op deze beroepsprocedure die gaat over een latere beëindiging van de ZW-uitkering per 3 december 2023 naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft eiser gezien op het spreekuur van 27 november 2023 en heeft alle medische informatie kenbaar bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts b&b was aanwezig bij de hoorzitting en heeft aansluitend een medisch onderzoek verricht op 12 maart 2023. De verzekeringsarts b&b heeft de ingediende medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken. De rechtbank acht het verder niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts b&b geen overleg heeft gehad met de behandelend sector over de in 2023 vastgestelde hernia, omdat het dossier informatie bevat over de hernia en de verzekeringsarts b&b deze informatie bij de beoordeling heeft betrokken.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de medische informatie niet dat sprake is van een verschil van inzicht over de ernst van de klachten tussen de verzekeringsarts en de behandelend sector. De verzekeringsarts b&b heeft onder meer aan de hand van de informatie van de behandelaars – maar ook op basis van zijn eigen onderzoek en de onderzoeken van de (verzekerings)artsen in eerdere procedures – vastgesteld in hoeverre eiser beperkt is tot het verrichten van arbeid. Verder heeft eiser met de medische informatie geen twijfel gezaaid over het oordeel van de (verzekerings)artsen van verweerder.
5. Wat betreft de rugklachten overweegt de rechtbank dat uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 8 augustus 2022, dat is opgesteld tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling, volgt dat die verzekeringsarts aanleiding heeft gezien om beperkingen aan te nemen voor fysiek zwaar belastende taken zoals zwaar tillen, dragen en langdurig staan vanwege de verwijderde hersentumor en een beeld dat mogelijk past bij orthostatische hypotensie. Uit het rapport volgt ook dat eiser de mogelijke orthostatische hypotensie zou bespreken met zijn huisarts, dan wel neuroloog. In deze procedure is eiser beperkt geacht voor zwaar tillen, dragen en langdurig staan vanwege zijn rugklachten. Er is dus sprake van dezelfde beperkingen maar van verschillende (medisch geobjectiveerde) ziektebeelden. De rechtbank kan het dan ook volgen dat er nu niet meer beperkingen worden aangenomen dan ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling. Zoals de verzekeringsarts b&b aangeeft zijn de rugklachten ondanks de in juli 2023 gedocumenteerde hernia niet dusdanig ernstig dat aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen in de FML. In de geduide functies wordt al rekening gehouden met een verminderde belastbaarheid van de rug en nek en bestaat de mogelijkheid om het zitten te onderbreken door van houding te veranderen. Eiser heeft in beroep medische informatie van de huisarts ingediend, waaronder specialistenbrieven van de radioloog en neurochirurg. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie bekeken en geeft aan dat de informatie geen nieuwe medische gegevens bevat. Wat betreft de informatie van de radioloog geeft de verzekeringsarts b&b aan dat al rekening gehouden is met een hernia die geen neurologische uitvalsverschijnselen veroorzaakte. Uit de informatie van de neurochirurg volgt dat de hersentumor na verwijdering niet is teruggekomen. De rechtbank overweegt dat de hoofdpijnklachten en wazig zien dan ook niet gerelateerd kunnen worden aan de hersentumor. Verder heeft de verzekeringsarts b&b al rekening gehouden met een mogelijke bijwerking van gele sticker medicatie en is hiervoor een beperking voor verhoogd persoonlijk risico aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdergaande beperking en acht hierbij van belang dat eiser de gele sticker medicatie niet iedere dag gebruikt, maar alleen indien het nodig is. Wat betreft de psychische klachten geeft de verzekeringsarts b&b aan dat daarvoor kortdurend begeleidende gesprekken plaatsvonden voor de acceptatie van zijn rugklachten en het leren omgaan van de angst voor een hersentumor. Hiervoor bestaat geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen in de FML. Uit het eigen onderzoek van de verzekeringsarts b&b volgt dat ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functie geen bijzonderheden zijn waargenomen. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om van de heroverweging van de verzekeringsarts b&b af te wijken.
6. Ook de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2025 in de hoger beroepsprocedure van eiser over de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 september 2022 (een eerdere datum in geding) maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De CRvB heeft namelijk in die uitspraak geoordeeld dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat verweerder meer beperkingen had moeten aannemen voor zijn rugklachten als gevolg van een hernia en zijn klachten van wazig zien. De CRvB volgt het oordeel van de rechtbank dat – nadat verweerder in de beroepsfase een functie heeft laten vervallen – geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de geschiktheid van de overige geduide functies. [3]
7. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies niet passend zijn voor eiser. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.

Conclusie

8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 3 december 2023 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.