ECLI:NL:RBDHA:2025:11751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
SGR 23/5743 en 23/5744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van loonkosten tegemoetkomingen onder NOW-regelingen door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de terugvordering van loonkosten tegemoetkomingen onder de NOW-2 en NOW-3 regelingen beoordeeld. Eiseres, die dagbesteding biedt voor thuiswonende ouderen, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten waarbij de definitieve tegemoetkomingen in de loonkosten waren vastgesteld op respectievelijk € 7.153,- en € 24.340,-. De rechtbank oordeelt dat de loonsom van eiseres in de subsidieperiodes lager was dan in de referentieperiodes, maar dat dit niet zonder meer tot een terugvordering van de ontvangen subsidies kan leiden. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres, waaronder een dreigend faillissement en de gevolgen van de coronamaatregelen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en oordeelt dat de terugvordering van de tegemoetkomingen onevenredig is in verhouding tot de doelen van de regeling. Eiseres wordt in het gelijk gesteld, en de rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
Zaaknummers: SGR 23/5743 NOW en 23/5744 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] )
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigden: mr. J.J. Grasmeijer en [naam 2] ).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 30 maart 2023 (het primaire besluit I) de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) vastgesteld op
€ 7.153,- en het voorschot van eiseres teruggevorderd. Het door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 juni 2023 (het bestreden besluit I) ongegrond verklaard (SGR 23/5743).
2. Verweerder heeft bij besluit van 4 april 2023 (het primaire besluit II) de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) vastgesteld op € 24.340,- en het
voorschot van eiseres teruggevorderd. Het door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2023 (het bestreden besluit II) ongegrond verklaard (SGR 23/5744).
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten I en II.
4. Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd op 10 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om een verzoek van eiseres om gedeeltelijke kwijtschelding in behandeling te nemen. Verweerder heeft bij brief van 10 april 2025 aangegeven het verzoek af te wijzen.
7. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nadere zitting te houden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

In beide zaken
8. Eiseres biedt dagbesteding voor thuiswonende ouderen.
9. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat de loonsom in de subsidieperiodes lager is dan in de referentieperiodes. In geval van een daling van de loonsom wordt bij de berekening van de definitieve tegemoetkoming niet gecompenseerd voor omzetverlies. Indien omzetverlies zou worden gecompenseerd, zou de prikkel voor de werkgever verdwijnen om werknemers in dienst te houden.
10. Eiseres stelt dat het onredelijk is dat in haar geval het omzetverlies ten onrechte niet is gecompenseerd. Eiseres heeft reeds in februari 2020, derhalve voorafgaand aan de periode waarin een tegemoetkoming op grond van de NOW-regelingen kon worden aangevraagd, bij verweerder het ontslag van vijf medewerkers aangevraagd. De reden voor de ontslagaanvraag was gelegen in de bedrijfseconomische omstandigheden in januari / februari 2020. Er was sprake van een dreigend faillissement als gevolg van door een interim-manager gemaakte fouten tijdens het ziekteverlof van de gemachtigde van eiseres in 2019. De ontslagvergunning is verleend op 2 april 2020. Eiseres heeft de medewerkers pas ontslagen per 1 juli 2020 vanwege onduidelijkheid over de consequenties van de door eiseres aangevraagde NOW-1 subsidie. De peilmaand van de NOW-1 is januari 2020 en eiseres was op grond van berichtgeving in de veronderstelling dat ontslag zou leiden tot een boete. Medewerkers van verweerder hebben in april 2020 telefonisch aangegeven dat een ‘boete’ in geval van ontslag niet zou mogen gelden voor eiseres. Hiermee heeft verweerder ten onrechte ook geen rekening gehouden. Ook werd telefonisch aan eiseres medegedeeld dat bij de subsidievaststelling maatwerk zou plaatsvinden. Verder bleek pas later de peilmaand voor de NOW-2 en NOW-3 subsidies maart c.q. juni 2020 te zijn, zodat de verleende subsidies (ook) gebaseerd zijn op het loon van de ontslagen medewerkers.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de loonsom van eiseres van de subsidieperiodes lager is dan de loonsom van de referentiemaanden.
11.2
Verweerder heeft erop gewezen dat geen sprake is van een ‘boete op ontslag’, omdat de ontslagaanvraag buiten de periode is gedaan die in artikel 15 van de NOW-2 en artikel 12 van de NOW-3 wordt genoemd.
11.3
De rechtbank overweegt dat het hier om een subsidievaststelling gaat. Dit betekent dat naast de bepalingen van de NOW-3, ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de subsidie lager worden vastgesteld indien er sprake is van één van de onder het tweede lid genoemde situaties. Op grond van het bepaalde in de aanhef van het tweede lid van artikel 4:46 van de Awb gaat het om een discretionaire bevoegdheid. Verweerder zal daarom een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb moeten maken. Daarbij mogen op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel de voor eiseres nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden blijkt niet uit het bestreden besluit. In overweging 11.4 tot en met 11.8 zal de rechtbank de gevolgen hiervan bespreken.
11.4
In het verweerschrift heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 5 april 2023 [1] , waarin wordt overwogen dat de regelgever zich ervan bewust was dat de loonsom in de subsidieperiode lager kan uitvallen dan in de referentieperiode omdat werknemers niet meer in dienst zijn. Voor het niet corrigeren voor het omzetverlies bij een gedaalde loonsom is gekozen vanwege het doel van de regeling: het behoud van werkgelegenheid. Anders zou het aantrekkelijk worden om mensen te ontslaan en zo bewust de loonsom te laten dalen, zodat de kosten verminderen en de volledige subsidie wordt ontvangen voor de resterende loonsom. Het doel van behoud van werkgelegenheid is een legitiem doel waaraan zwaarwegende betekenis toekomt en kan alleen worden bereikt indien het niet corrigeren voor het omzetverlies (de berekeningswijze op grond van artikel 8, vijfde lid, van de NOW-2) consequent wordt toegepast.
11.5
De rechtbank overweegt dat in geval van een daling van de loonsom bij de berekening van de definitieve tegemoetkoming niet wordt gecompenseerd voor omzetverlies. De reden daarvan is dat, indien er bij een daling van de loonsom ook gecorrigeerd wordt voor het omzetverlies, voor de werkgever de prikkel verdwijnt om werknemers in dienst te houden. [2] Het maakt daarbij niet uit wat de reden is van de lagere loonsom. Het feit dat de ontslagen in februari 2020 zijn aangevraagd en dat de ontslagaanvragen zijn gedaan vanwege een dreigend faillissement is daarom niet relevant.
De stelling van eiseres dat de medewerkers pas zijn ontslagen per 1 juli 2020 omdat eiseres in eerste instantie dacht dat ontslag zou leiden tot een boete kan eiseres niet baten. Bij een financieel belang mag van eiseres worden verwacht dat nauwkeurig wordt gelet op de regels en termijnen. Verder biedt de stelling van eiseres dat de peilmaand voor de NOW-2 en NOW-3 subsidies maart c.q. juni 2020 bleek te zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het indienen van de ontslagaanvragen in februari 2020 alsnog zou moeten leiden tot het corrigeren voor het omzetverlies.
11.6
Voor zover eiseres met haar stelling dat medewerkers van verweerder in april 2020 telefonisch hebben aangegeven dat een ‘boete’ in geval van ontslag niet zou mogen gelden voor eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Relevant voor dit oordeel is dat er geen sprake is van één of meerdere telefoonrapporten waarin een dergelijke toezegging door de betreffende medewerkers is gedaan. [3]
11.7
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen om een verzoek van eiseres om gedeeltelijke kwijtschelding in behandeling te nemen. Verweerder heeft bij brief van 10 april 2025 aangegeven het verzoek af te wijzen. Volgens verweerder heeft eiseres onvoldoende inzicht verschaft in het financieel-economisch beeld van de onderneming, zodat niet bepaald kan worden of een passende en haalbare oplossing mogelijk is.
11.8
Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat uit voornoemde uitspraak van de Raad van 5 april 2023 volgt dat bij de beoordeling of sprake is van omstandigheden waaruit volgt dat het financiële nadeel als onevenredig moet worden beoordeeld, in aanmerking wordt genomen dat een werkgever bij de aanvraag kon weten dat de gedaalde loonsom gevolgen zou hebben voor de subsidievaststelling. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat het financieel nadeel onevenredig is. Zij heeft aangevoerd dat zij tot op heden éénentwintig mensen in dienst heeft gehouden. Eiseres heeft een forse schuld bij verweerder en bij de belastingdienst en betaalt maandelijks € 12.000 aan schulden af in zestig termijnen. Eiseres heeft één vestiging gesloten. Door de schulden heeft eiseres een aanbesteding verloren van een belangrijke opdrachtgever vanwege de solvabiliteit. Per 1 januari is eiseres 40% van haar omzet verloren en komt zij mogelijk opnieuw aan de rand van een faillissement te staan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de voor eiseres nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Verweerder heeft daarom ten onrechte de tegemoetkomingen teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep slaagt en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1). Er is geen aanleiding om de proceskostenvergoeding tweemaal toe te kennen, nu in beide zaken sprake is van identieke gronden. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres éénmaal het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
In beide zaken
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • gelast verweerder nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van (2 x 365 =) € 730,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 5 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:649.
2.Brief van 22 maart 2021 betreffende dilemma’s in de NOW van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
3.Vgl. CRvB 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2203.