ECLI:NL:RBDHA:2025:11760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling van zwaarwegendheid door de minister van Asiel en Migratie

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die op 30 juni 2022 een aanvraag indiende en stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 april 2025 afgewezen als ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was.

In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de minister niet verplicht was om het asielrelaas van eiser op geloofwaardigheid te beoordelen, maar enkel op de zwaarwegendheid ervan. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een mysterieuze ziekte en de gevolgen daarvan niet voldoende zijn om asiel te rechtvaardigen, en dat de vrees voor een gevangenisstraf wegens diefstal niet onder de vluchtelingschapcriteria valt. De rechtbank legt uit dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gehandhaafd, omdat de vrees voor bestraffing voor een commuun delict geen grond biedt voor asiel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.B. ter Beke, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A.A. Charry),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister hoefde het asielrelaas van eiser niet (ook) op geloofwaardigheid te beoordelen, maar mocht volstaan met een oordeel over de zwaarwegendheid daarvan. Ook heeft de minister terecht gesteld dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 3 staat een beschrijving van het asielrelaas van eiser en onder 4 staat het standpunt van de minister. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister het asielrelaas (ook) op geloofwaardigheid had moeten beoordelen en of zij het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend mocht achten. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 30 juni 2022 een asielaanvraag ingediend. Hij stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2025 afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.16607, op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser woonde in Gambia in een dorp waar mensen op mysterieuze wijze ziek werden en overleden. Uit angst voor deze ziekte wilden eiser en [naam] (een vriend van eiser) Gambia ontvluchten. Zij hebben daarom in de nacht geld gestolen van de vader van [naam] en zijn ’s ochtends vroeg de grens met Senegal overgestoken. De vader van [naam] heeft van deze diefstal aangifte gedaan. Als eiser naar Gambia moet terugkeren, vreest hij te worden besmet met de mysterieuze ziekte en vreest hij te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de gepleegde diefstal.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) Vertrek met [naam] uit angst voor een mysterieuze ziekte, nadat zij geld
hadden gestolen van de vader van [naam].
4.1.
De minister heeft het asielrelaas van eiser enkel getoetst op zwaarwegendheid en de geloofwaardigheid van het asielrelaas in het midden gelaten. [1] De minister heeft vervolgens overwogen dat de vrees van eiser voor de mysterieuze ziekte niet raakt aan vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM, zodat alleen de vrees voor een gevangenisstraf vanwege de diefstal de grondslag vormt voor de asielaanvraag. Omdat het daarbij echter gaat om een vrees voor bestraffing voor een commuun delict, komt eiser niet in aanmerking voor een asielstatus. [2] De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Had de minister het asielrelaas van eiser moeten beoordelen op geloofwaardigheid?
5. Het betoog van eiser dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door zijn asielrelaas niet (ook) op geloofwaardigheid te toetsen, slaagt niet. Volgens de rechtspraak is een werkwijze waarbij de minister slechts de zwaarwegendheid van een asielrelaas beoordeelt en de geloofwaardigheid van dat asielrelaas in het midden laat niet in strijd met het Unierecht, zolang de minister enkele (procedurele) waarborgen in acht houdt. [3] Het is niet gebleken dat eiser door het hanteren van deze werkwijze is benadeeld of in zijn belangen is geschaad, of dat de minister de in de uitspraak genoemde waarborgen niet in acht zou hebben gehouden. Daarom valt niet in te zien waarom het bestreden besluit onzorgvuldig zou zijn voorbereid.
Is het asielrelaas van eiser voldoende zwaarwegend?
6. Eiser betoogt dat hij in Gambia vreest voor een onmenselijke of vernederende behandeling. Hij moet in Gambia een buitenproportionele gevangenisstraf ondergaan, omdat hij geld heeft gestolen van de vader van [naam]. Daarnaast loopt hij in het gebied waar hij vandaan komt een risico op een mysterieuze ziekte en een gruwelijke dood. De gevolgen van die ziekte heeft hij met eigen ogen gezien. Tot slot is van belang dat er in Gambia geen perspectief is voor hem als jongvolwassene. [4]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. De vrees voor een mysterieuze ziekte of het ontbreken van een economisch perspectief raakt niet aan vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM en kan daarom – gelet op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 – geen aanleiding vormen om de gevraagde verblijfsvergunning aan eiser te verlenen. Verder stelt de minister terecht dat een vrees voor een gevangenisstraf als gevolg van een diefstal neerkomt op de vrees voor bestraffing voor een commuun delict, waarvoor volgens het beleid geen verblijfsvergunning op asielgronden wordt verleend. [5] Daarnaast is ook niet gesteld of gebleken dat eiser als gevolg van deze gevangenisstraf zou hebben te vrezen voor ernstige schade.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De minister heeft daarbij toepassing gegeven aan paragraaf C1/4.1, onder 5 en 6, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2.De minister verwijst naar paragraaf C2/3.2.11 van de Vc 2000.
3.ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2333, r.o. 10-10.5.
4.Eiser wijst op een passage uit een blad van de
5.Zie paragraaf C2/3.2.11 van de Vc 2000.