Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die op 30 juni 2022 een aanvraag indiende en stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 april 2025 afgewezen als ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was.
In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de minister niet verplicht was om het asielrelaas van eiser op geloofwaardigheid te beoordelen, maar enkel op de zwaarwegendheid ervan. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een mysterieuze ziekte en de gevolgen daarvan niet voldoende zijn om asiel te rechtvaardigen, en dat de vrees voor een gevangenisstraf wegens diefstal niet onder de vluchtelingschapcriteria valt. De rechtbank legt uit dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gehandhaafd, omdat de vrees voor bestraffing voor een commuun delict geen grond biedt voor asiel.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.B. ter Beke, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.