Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 19 april 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser verklaart te zijn gevlucht uit Jemen, omdat hij niet wil vechten voor de Houthi’s of andere strijdende partijen zoals de Al Intiqali. Eiser is tijdens een les in de moskee meegenomen door de Houthi’s en in detentie geplaatst. Na een maand en vier dagen in detentie is hij verhoord. Uiteindelijk is eiser vrijgelaten, nadat hij ziek was geworden en het wijkhoofd verklaarde garant te staan voor hem. Deze garantstelling hield in dat eiser na zijn herstel voor de Houthi’s aan het front zou gaan vechten. Eiser is vervolgens vertrokken en heeft na zijn vertrek uit Jemen een aanhoudingsbevel ontvangen, waaruit volgt dat hij wordt gezocht in Jemen.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder heeft verder overwogen dat wel geloofwaardig is dat eiser met alle andere aanwezige mannen in de moskee is meegenomen door de Houthi’s en in detentie is gezet, maar dat niet is gebleken dat eiser door hen is gerekruteerd. Ook wordt geloofwaardig geacht dat eiser contact heeft gehad met Al-Intiqali bij een controlepost en dat hij verder geen problemen heeft ondervonden met deze groepering. De vrees om door hen gerekruteerd te worden is echter niet aannemelijk gemaakt. Eiser is volgens verweerder niet aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Jemen individueel of als gevolg van willekeurig geweld een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan ernstige schade. In Jemen is geen sprake van een uitzonderlijke situatie en eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten opzichte van andere Jemenitische burgers een hoger risico loopt om hieraan te worden blootgesteld.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt allereerst dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.Hij wijst erop dat in de nota ‘Landenbeleid Jemen’ van 29 september 2023, horend bij de kamerbrief Landenbeleid Jemen van 18 maart 2024, is opgenomen dat actieve intrekking van verblijfsvergunningen niet opportuun wordt geacht. Verder verwijst eiser naar het algemeen ambtsbericht over Jemen van september 2023. In Jemen is sprake van slechte humanitaire omstandigheden, grotendeels veroorzaakt door het conflict en deels verergerd of bestendigd door het handelen van actoren, zoals bedoeld in het arrest Sufi en Elmi. Verweerder gaat hier in de besluitvorming niet op in. Eiser verwijst naar landeninformatie van Vluchtelingenwerk van 18 februari 2025. Eiser meent dat de poging tot rekrutering ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, nu de aanhouding en detentie wel geloofwaardig zijn. Hij heeft middels het ambtsbericht onderbouwd dat de Houthi’s gevangenen vrijlieten onder de voorwaarde dat ze zich bij de Houthi-rebellen aansloten. Onder verwijzing naar artikelen over de inmenging in het Gaza-conflict, stelt eiser dat hij, ondanks dat hij op grond van zijn leeftijd in beginsel buiten de doelgroep valt, gerekruteerd kan worden. Het conflict in Gaza heeft impact op Jemen en de rekruteringen aldaar. Bij de aanvullende gronden van beroep verwijst eiser naar landeninformatie van Vluchtelingenwerk over gedwongen rekrutering. Rekrutering kan ook plaatsvinden onder indirecte dwang, gelet op de ernstige honger en brede dwang om een bijdrage te leveren aan het Houthi-bewind. Eiser stelt verder dat verweerder zijn individuele omstandigheden niet kenbaar heeft meegewogen; hij komt uit [plaats 1] en werkte in Dhamar. Dit gebied staat onder volledige controle van de Houthi’s. De eerdere blootstelling aan een onmenselijke behandeling is geloofwaardig gevonden, wat een sterke indicatie is dat dit wederom kan gebeuren. Uit het bestreden besluit blijkt niet hoe verweerder dit heeft meegewogen. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met het feit dat hij Soenniet is. Tot slot stelt eiser dat het nieuwste ambtsbericht over Jemen niet gepubliceerd is. Indien verweerder ter zitting zal verwijzen naar het nieuwe, niet gepubliceerde, ambtsbericht is het geheimhouden van de ambtsberichten in strijd met het beginsel van ‘
equality of arms’ en bovendien een aantasting van het recht op een eerlijk proces.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Een vreemdeling kan (op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de omzetting naar nationaal recht van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De hierin beschreven algemene veiligheidssituatie wordt in de praktijk geduid als ‘een 15c-situatie’.
5. Uit het landenbeleid van verweerder, het bestreden besluit en verweerders standpunt ter zitting volgt dat volgens hem in Jemen geen sprake is van een situatie waarin moet worden aangenomen dat een vreemdeling enkel en alleen door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vindt met eiser dat verweerder dit niet voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft bij de beoordeling van dit risico namelijk niet op inzichtelijke wijze beoordeeld welke invloed de strijdende partijen in Jemen hebben op de slechte humanitaire situatie in dat land. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist.
6. Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift wel overwogen dat niet is gebleken dat de humanitaire situatie in Jemen in overwegende mate wordt veroorzaakt door een actor van vervolging als bedoeld in artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de door hem overgelegde pleitnota van 16 april 2025 in het hoger beroep in een andere zaak over dit onderwerp, waarin is opgenomen dat hoewel er in 2024 meer mensen ontheemd raakten ten gevolge van het gewapend conflict, economische redenen en klimatologische omstandigheden ook een rol speelden. In zoverre kan het aantal ontheemden niet
uitsluitendworden toegeschreven aan het gewapend conflict en ligt het niet in de rede om het totaal aantal ontheemden als directe indicatie te zien voor het bestaan van het meest uitzonderlijke niveau van uitzonderlijk geweld. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt echter dat wanneer erbarmelijke humanitaire omstandigheden
voornamelijkte wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter,’en moet in ogenschouw worden genomen
‘his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. In de landeninformatie die door eiser is aangehaald zijn aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de huidige slechte humanitaire situatie in Jemen grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict, dat de situatie verslechtert, en dat een en ander mede een direct gevolg is van het handelen van de strijdende partijen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiser bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Ook met de aanvullende motivering ter zitting heeft verweerder niet gemotiveerd in welke mate de strijdende partijen invloed hebben op de humanitaire noodsituatie. De rechtbank verwijst ook naar haar uitspraak van 15 januari 2025.
7. Niet in geschil is verder dat eiser eerder gevangen is genomen en vervolgens weer is vrijgelaten. Eiser heeft erop gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht over Jemen van 2022 volgt dat de Houthi’s gevangenen vrijlieten onder voorwaarde dat zij zich bij de Houthi-rebellen aansluiten.Dit wordt door verweerder ook als zodanig erkend in het bestreden besluit. Verweerder weegt dit echter niet mee in de beoordeling van de gestelde poging tot rekrutering en houdt enkel vast aan de stelling dat deze poging ongeloofwaardig is, omdat eiser niet past binnen het profiel dat wordt geschetst in het ambtsbericht van augustus 2022. Volgens dit ambtsbericht richten de rekruteringspogingen zich vooral op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar en zijn de meeste van hen arm en analfabeet. Eiser past volgens verweerder niet binnen dit profiel. Daar staat tegenover dat eiser, zowel in de zienswijze als in beroep, meer recente informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat rekrutering door de Houthi’s toeneemt en dat dit niet zozeer aan leeftijd is gebonden. Zo worden kinderen ook als kwetsbare groep benoemd, wat ook niet overeenkomt met de leeftijdscategorie waar verweerder aan vasthoudt. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, gelet op de geloofwaardig geachte detentie en vrijlating en de door hem ingebrachte informatie, geen reëel risico loopt om bij terugkeer naar Jemen gerekruteerd te worden door de Houthi’s.
8. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de geloofwaardig geachte arrestatie en detentie in Jemen gekwalificeerd dient te worden als een daad van vervolging of blootstelling aan ernstige schade, wat betrokken dient te worden bij de beoordeling van het reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRMbij terugkeer. Het was geen op zijn persoon gerichte arrestatie, alle aanwezigen in de moskee werden immers gearresteerd. Eiser heeft verklaard daarvoor nooit problemen te hebben gehad met de autoriteiten. Verder schetst eiser zeer slechte detentieomstandigheden, maar niet is gebleken dat deze zodanig waren dat sprake is van een blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Daarnaast heeft eiser onvoldoende onderbouwd waarom hij als Soenniet een hoger risico op ernstige schade loopt dan andere burgers. De overige door eiser gestelde individuele omstandigheden, zoals dat hij uit [plaats 1] komt en werkt in [plaats 2], heeft verweerder voldoende gemotiveerd meegewogen in het bestreden besluit. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat daaruit niet volgt dat eiser meer risico zou lopen dan anderen in Jemen.
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op het algemeen ambtsbericht over Jemen van april 2025, dus hetgeen eiser daarover aanvoert is in dat licht niet relevant. Voor zover de gemachtigde van eiser stelt dat de oudere ambtsberichten waarop het bestreden besluit is gebaseerd niet langer openbaar toegankelijk zijn, stelt de rechtbank vast dat deze nog altijd digitaal te raadplegen zijn.
10. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet zorgvuldig genoeg tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd (artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb). Gelet op het door verweerder uit te voeren aanvullend onderzoek ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, te volstaan met de vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan verweerder om opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.