ECLI:NL:RBDHA:2025:11899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL24.10289 NL24.10291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eisers wegens ongeloofwaardigheid van hun verklaringen over bedreigingen door guerrilla

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van twee Colombiaanse eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvraag beoordeeld. De eisers, geboren in 2000 en 2003, hebben in februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 1 maart 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de beroepen behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvragen heeft afgewezen op basis van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eisers over hun vermeende problemen met de guerrilla in Colombia. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk gevaar lopen bij terugkeer naar Colombia. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de eisers geen recht hebben op asiel en geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 25 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10289 en NL24.10291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] en [eiser] ,

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
tezamen: eisers (gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en
de minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvraag. Eisers zijn van Colombiaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum 1] 2000 (eiseres) respectievelijk [geboortedatum 2] 2003 (eiser). Zij hebben op 8 februari 2022 (eiseres) en 18 februari 2022 (eiser) een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 1 maart 2024 deze aanvragen in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 april 2024 samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende het beroep2, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, L. Harutyunyan als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Procesverloop
3. De rechtbank heeft op de zitting van 3 april 2024 het onderzoek ter zitting geschorst waarbij is afgesproken dat de minister (uiterlijk op 24 april 2024 en na daartoe verkregen toestemming) het nader gehoor van de twee broers van eisers (hierna: de broers), de inwilligende beschikkingen voor de broers en, als een voornemen is uitgegaan, ook de voornemens in de zaken van de broers toevoegt aan de digitale dossiers. Daarnaast is afgesproken dat eisers binnen 3 weken, uiterlijk 24 april 2024, de originele exemplaren van de bij brief van 2 april 2024 ingebrachte documenten aan de minister overleggen, voorzien van een vertaling. Eisers dienen deze documenten ook binnen 3 weken in afschrift, voorzien van een vertaling, toe te voegen aan de digitale dossiers van de rechtspraak.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2 Zaaknummers NL24.10290 en NL24.10292.
3.1.
De minister heeft op 5 april 2024 bericht dat hij bereid is de gehoren, voornemens en beschikkingen van de broers aan de rechtbank te doen toekomen onder de voorwaarde dat slechts de rechtbank hiervan kennisneemt.3 Op 23 april 2024 heeft de rechtbank de nader gehoren, aanvullende gehoren, voornemens en beschikkingen van de broers ontvangen.
3.2.
Eisers hebben op 8 mei 2024 gereageerd op het standpunt van de minister en – kort samengevat – gesteld dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Vervolgens heeft de rechtbank op 16 mei 2024 een beslissing ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb genomen en bepaald dat de beperking van de kennisneming van de door de minister overgelegde stukken gerechtvaardigd is. De rechtbank motiveert deze beslissing door te wijzen op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de broers van eisers, welk belang zwaarder weegt dan het belang van eisers om kennis te kunnen nemen van de stukken. Ook heeft de rechtbank in de beslissing van 16 mei 2024 in aanmerking genomen dat de minister in de bestreden besluiten de namen van de broers heeft genoemd en de verklaringen uit de gehoren van de broers heeft geciteerd (onder verwijzing naar de betreffende paginanummers uit die gehoren) die als tegenstrijdig met de verklaringen van eisers zijn tegengeworpen. Eisers beschikken daarmee over de verklaringen die de minister in hun zaken van belang acht. Doordat de minister in de bestreden besluiten de verklaringen die hij heeft tegengeworpen, heeft geciteerd kunnen eisers zich hiertegen voldoende verweren, aldus de rechtbank. Kenbaarheid van de verdere inhoud van de gehoren acht de rechtbank ook niet direct van belang voor de procedure.
3.3.
Naar aanleiding van de beslissing van 16 mei 2024 is aan de gemachtigde van eisers gevraagd of deze toestemming verleent dat de rechtbank mede op grond van de stukken, waarvan de kennisneming is beperkt, uitspraak doet. De gemachtigde van eisers heeft bij bericht van 19 mei 2024 geweigerd deze toestemming te verlenen. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige beroep de nadere gehoren van de broers van eisers niet zal betrekken, uitgezonderd hetgeen over deze gehoren al vermeld is in de bestreden besluiten.
3.4
Bij brief van 13 mei 2024 heeft de gemachtigde van eisers afschriften van de stukken, die eerder bij brief van 2 april 2024 waren aangeboden, met vertalingen geüpload in de digitale dossiers. De originele stukken zijn niet aan de minister toegezonden. De minister heeft bij brief van 5 juni 2024 aan de rechtbank bericht geen aanleiding te zien de stukken van eisers door Bureau Documenten op echtheid te laten onderzoeken omdat de minister deze stukken niet van toegevoegde waarde acht.
3.5
De rechtbank heeft vervolgens op 28 november 2024 het onderzoek gesloten en bepaald dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan.
Het asielrelaas van eiseres
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. De vader van eiseres is een sociale leider in [plaats 1] te Colombia. Hierdoor heeft hij in de negatieve aandacht gestaan van de guerrilla aldaar. Als gevolg daarvan heeft het gezin in 2003 een brief ontvangen waarin wordt gesteld dat het gezin moest verhuizen. Deze verhuizing vond in 2005 plaats. Eind 2019 is het gezin bij elkaar gekomen voor een lunch bij het huis van de vader. Op die dag hebben twee mannen op een motor geschoten op het gezin en het huis. De vader van eiseres heeft zijn arm gebroken bij het sluiten van de deur. Door de aanval in 2019 heeft het gezin besloten dat twee broers van eiseres naar Nederland zouden gaan.
Eiseres is met haar broer [eiser] en haar moeder op een boerderij van haar verloofde gaan wonen. Eiseres heeft op de boerderij gewoond tot aan februari 2022 en heeft ook besloten om Colombia te verlaten. Dit, omdat er twee agenten zijn gedood in de buurt van de boerderij en omdat er een ontploffing heeft plaats gevonden in de buurt van de boerderij. Eiseres vreest dat zij vermoord of verkracht zal worden bij terugkeer, vanwege de positie van haar vader.
3 Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het asielrelaas van eiser
4.1.
Het asielrelaas van eiser is grotendeels gelijkluidend aan het asielrelaas van eiseres. In aanvulling op het gezamenlijke asielrelaas heeft eiser naar voren gebracht dat hij besloten heeft om Colombia te verlaten omdat er FARC-leden in de buurt waren. Eiser vreest dat hij bij terugkeer vermoord zal worden door de FARC, vanwege de positie van zijn vader.
De bestreden besluiten
5. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister de volgende relevante elementen4:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Uw vader heeft in het verleden problemen gehad met de guerrilla naar aanleiding van zijn werkzaamheden;
3) Persoonlijke problemen met guerrilla naar aanleiding van werkzaamheden vader.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste relevante element geloofwaardig is. De andere twee relevante elementen worden door de minister ongeloofwaardig geacht. Omdat de verklaringen van eisers door de minister als kennelijk inconsequent, kennelijk tegenstrijdig en kennelijk vals worden beschouwd,concludeert de minister dat de asielaanvraag van eisers wordt afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond.
De beroepsgronden en de beoordeling daarvan
Herhaling zienswijze
6. Eisers halen in beroep de gronden van hun zienswijzen opnieuw (integraal) aan en verzoeken deze gronden als herhaald en ingelast te beschouwen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond van eisers een herhaling betreft van hetgeen in de zienswijzen naar voren is gebracht. De rechtbank stelt tevens vast dat de minister in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijzen van eisers. Nu eisers niet voldoende concreet hebben aangegeven op welke wijze de bestreden besluiten de toets in rechte niet kunnen doorstaan, kan een enkele herhaling van zetten niet tot enig resultaat leiden. De beroepsgrond slaagt reeds hierom niet.
4 Het asielrelaas is beoordeeld aan de hand van de (oude) Werkinstructie (WI) 2014/10.
Ongeloofwaardigheid relevant elementen 2 en 3
7. Eisers voeren (samengevat) aan dat de minister ten onrechte de relevante elementen 2 en 3 ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers wijzen ter toelichting van deze beroepsgrond op de kern van hun asielrelaas, in die zin dat hun vader werkzaamheden verricht als politiek sociaal leider en preventief bescherming krijgt. De minister volgt dat vader deze werkzaamheden verricht en preventief bescherming ontvangt. De minister miskent vervolgens echter, aldus eisers, dat ook zij als kinderen van een sociale leider in de negatieve belangstelling staan. Dit blijkt onder meer uit het schietincident en de posters die in 2019 verspreid zijn. Eisers lopen daarom bij terugkeer naar Colombia gevaar en kunnen geen bescherming van de Colombiaanse autoriteiten krijgen. De asielaanvraag van eisers is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
7.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling van deze beroepsgrond, die twee relevante elementen omvat, eerst de ongeloofwaardigheid van de problemen van vader als gevolg van zijn werkzaamheden beoordelen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de ongeloofwaardig geachte persoonlijke problemen van eisers.
Element 1, problemen vader met guerrilla als gevolg van werkzaamheden
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun vader in het verleden problemen heeft gehad met de guerrilla naar aanleiding van zijn werkzaamheden.
De rechtbank stelt met de minister vast dat eisers veel documenten ter onderbouwing van de werkzaamheden van hun vader hebben overgelegd. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat uit deze documenten niet blijkt hoe de werkzaamheden van vader verband houden met de door eisers gestelde problemen. Deze gestelde problemen zijn niet af te leiden uit de overgelegde documenten, omdat in deze documenten niets wordt gezegd over problemen met de guerrilla in het verleden of over de preventieve bescherming. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat, hoewel dit te maken kan hebben met de functie van vader, uit de documenten niet blijkt dat preventieve bescherming wordt geboden naar aanleiding van problemen die vader in het verleden heeft gehad met wie dan ook, of tegen wie deze bescherming dan precies geboden wordt. Voor zover eisers hebben verklaard dat de verhuizing van het gezin in de periode 2003-2005 en het schietincident uit december 2019 naar aanleiding van de werkzaamheden van vader hebben plaatsgevonden, stelt de minister niet ten onrechte vast dat uit de verklaringen van eisers niet gebleken is dat vader tussen 2005 en 2019 (andere) problemen met de guerrilla heeft ondervonden. Ook over de periode vanaf 2019 tot aan het vertrek van eisers in 2022 is niet bekend of vader problemen heeft gehad met de guerrilla naar aanleiding van zijn werkzaamheden.
7.3.
De minister mocht bij zijn beoordeling ook betrekken dat eisers wisselend hebben verklaard over of vader nog iets vernomen heeft van de guerrilla na hun vertrek. Zo geeft eiseres enerzijds aan dat zij niet weet of vader nog iets van de guerrilla heeft vernomen sinds zijn vertrek5, maar geeft eiseres anderzijds aan dat vader nog wel bedreigingen heeft ontvangen van de guerrilla. Eiseres kan echter niet verklaren om hoeveel bedreigingen het gaat en ook niet aangeven wat de inhoud van deze bedreigingen is.6 Niet ten onrechte stelt de minister dat het ook bevreemding wekt dat eisers niet met hun vader over de gestelde bedreigingen zouden hebben gesproken, te meer nu de (gestelde) problemen met de guerrilla en daarmee de vrees voor de guerrilla voor eisers de reden is geweest om te vertrekken uit Colombia. Niet ten onrechte merkt de minister op dat bezorgdheid van de vader om zijn kinderen, waardoor hij niet alles aan hen vertelt, hier niet aan af doet. De vader weet immers dat zijn kinderen Colombia hebben verlaten en niet kan worden ingezien dat vader eisers nu nog wil beschermen en daarom niet zou vertellen over bedreigingen.
5 rapport Nader gehoor (eiseres), pagina 19 en 20.
7.4.
De minister mocht verder ook meewegen dat eisers hebben verklaard dat vader nog altijd op hetzelfde adres woont in [plaats 1] waar de gestelde beschieting zou hebben plaatsgevonden en dat vader zich in het openbaar begeeft en zelfs een hogere functie heeft aangenomen in zijn werk. De minister merkt naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat vader, zijn nieuwe vrouw en hun zoon een zeer openlijk en openbaar leven leiden, hetgeen afgeleid kan worden uit de verschillende sociale media accounts van zowel vader als zijn nieuwe vrouw. De minister mocht concluderen dat hieruit niet valt af te leiden dat vader of de familieleden van vader waar hij nu mee woont in de afgelopen jaren problemen hebben gehad met de guerrilla. Gelet op de voorgaande overwegingen heeft de minister niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de vader van eisers naar aanleiding van zijn werkzaamheden problemen heeft gehad met de guerrilla. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
Element 2, persoonlijke problemen van eisers met guerrilla
7.5.
Naast de gestelde problemen van vader met de guerrilla stellen eisers dat zij ook persoonlijk problemen hebben met de guerrilla omdat zij (kort samengevat) kinderen zijn van een (politiek) sociaal leider.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ook de gestelde persoonlijke problemen van eisers met de guerrilla als gevolg van de werkzaamheden van vader niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Voor welke groep vrezen eisers?
7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister bij de beoordeling van de gestelde persoonlijke problemen van eisers niet ten onrechte meegewogen dat eisers onduidelijk en (onderling) tegenstrijdig hebben verklaard over welke guerrilla(groepering) naar hen op zoek zou zijn. Zo geeft eiser aan dat hij en zijn familie vrezen voor de FARC, terwijl eiseres stelt dat guerrillabewegingen in het algemeen naar hen op zoek zijn. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat van eisers verwacht mag worden dat zij, wanneer zij stellen te vrezen voor hun leven, op de hoogte zijn van welke groepering naar hen op zoek is.
Gedwongen verhuizing
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat de minister kon vaststellen dat eisers de gedwongen verhuizing in 2003 wel met documenten hebben onderbouwd, maar dat uit deze documenten niet kan worden afgeleid wat de directe aanleiding voor deze verhuizing is geweest. De enkele aanduiding in de overgelegde documenten dat de verhuizing plaatsvond omwille van ‘slachtofferschap’ mocht de minister onvoldoende achten om vast te stellen dat de verhuizing het gevolg was van bedreigingen door de guerrilla. Voorts kon de minister stellen dat uit het tijdsverloop tussen de verhuizing en de recente gebeurtenissen niet valt op te maken dat deze met elkaar in verband staan.
6 rapport Aanvullend gehoor (eiseres), pagina 9.
Schietincident december 2019
7.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het schietincident van december 2019 niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat eisers niet kunnen aangeven wie hun huis beschoten heeft. Eisers brengen enkel naar voren dat de beschieting is uitgevoerd door twee personen op een motor maar onduidelijk is of en zo ja, tot welke guerrillagroep deze personen behoren. Over het ophangen van dreigende posters door een guerrillagroep, gericht aan sociaal politieke leiders, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een verband tussen deze posters en het gestelde schietincident. Dit verband berust enkel op vermoedens van eisers, te meer nu eisers verklaren dat zij de posters zelf niet hebben gezien. Voorts is niet gebleken dat er een aanleiding was voor het schietincident en dat eisers persoonlijk een doelwit waren. Voor zover eisers in dit verband wijzen op eerdere bedreigingen gericht aan vader, heeft de minister hieruit mogen afleiden dat eisers niet persoonlijk in de negatieve belangstelling van de guerrilla staan.
7.10.
De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over de periode tussen de komst van de politie en de ambulance summier en vaag zijn. Hierbij kon de minister meewegen dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over het moment dat zij na het schietincident van huis zijn weggegaan. Zo heeft eiseres eerst verklaard weg te zijn gegaan toen de politie arriveerde, maar later heeft zij verklaard dat zij pas na enkele dagen is weggegaan.7 De minister mocht de verklaringen tussen eisers onderling ook tegenstrijdig achten nu eiseres verklaart dat de schietpartij in het weekend plaatsvond en eiser verklaart dat de schietpartij plaatsvond op een doordeweekse dag. Voor zover eisers een medisch rapport over het letsel van vader hebben overgelegd, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit dit rapport enkel blijkt dat vader letsel had, maar dat de aanleiding voor dit letsel niet in het rapport is vermeld. De minister kon hierbij ook betrekken dat eisers het schietincident niet met documenten en/of aan de hand van openbare bronnen hebben aangetoond.
7.11.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven volgen dat vader aangifte heeft gedaan van het schietincident, hiervan is niet gebleken. Uit de documenten die eisers hebben overgelegd om aan te tonen dat vader bescherming krijgt, volgt dat deze bescherming wordt verleend omwille van zijn werkzaamheden. Gelet hierop stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat gevolgd wordt dat vader bescherming krijgt wegens zijn werkzaamheden, maar niet vanwege het schietincident. Hierbij mocht de minister ook meewegen dat, anders dan eisers stellen, geen (bewijs van) aangifte is overgelegd en eisers niets weten omtrent de aangifte, bijvoorbeeld wanneer de aangifte is gedaan of waarvan precies aangifte is gedaan.
7.12.
Voor zover eisers hebben verwezen naar de algemene situatie in hun leefomgeving, in die zin dat er onder meer politieagenten zijn vermoord en een bomaanslag is gepleegd, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat deze verwijzingen niet aannemelijk maken dat eisers persoonlijk door de guerrilla worden gezocht. De verklaringen van eisers op dit punt zijn gebaseerd op vermoedens en in deze verklaringen wordt geen verband gelegd tussen deze gebeurtenissen en de gestelde zoektocht van de guerrilla naar eisers. Over de overgelegde foto’s van overleden slachtoffers heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze foto’s ook geen verband leggen met de door eisers gestelde problemen. Voorts is niet gebleken dat de door eisers genoemde geüniformeerde personen in de woonomgeving van eisers naar hen op zoek waren of hen hebben benaderd. Van de bomaanslag is evenmin gebleken dat deze met eisers of hun familie te maken heeft.
7 rapport Nader gehoor (eiseres), pagina 14 en rapport Aanvullend gehoor (eiseres), pagina 11.
Onderduiken
7.13.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat zij in de periode december 2019 tot februari 2022 ondergedoken hebben gezeten. Hierbij mocht de minister betrekken dat het schietincident van december 2019, dat de aanleiding zou zijn geweest voor het onderduiken van eisers, ongeloofwaardig is geacht. Ook heeft eiseres ook op dit punt tegenstrijdig verklaard doordat zij enerzijds stelt te vrezen voor marteling door de guerrilla met als doel om de verblijfsplaats van familieleden te achterhalen, terwijl anderzijds de vader van eisers nog altijd op hetzelfde adres woont en zijn werk in het openbaar voortzet. Daarnaast is niet gebleken dat de guerrilla de vader van eisers onder druk heeft gezet waardoor eisers een doelwit zouden zijn.
7.14.
Niet ten onrechte stelt de minister zich op het standpunt dat de verklaringen van eisers over de periode van onderduiken tegenstrijdig, inconsistent en ongerijmd zijn. De minister mocht hierbij betrekken dat eisers in de gestelde periode van onderduiken regelmatig aan het openbare leven hebben deelgenomen, onder andere in de vorm van (wekelijks) restaurantbezoek en een vliegreis naar [plaats 2] . Ook blijkt uit het Facebookaccount van eiseres dat zij in de gestelde onderduikperiode onder meer is gaan paardrijden, een café heeft bezocht, naar een verjaardag is geweest en haar vader heeft bezocht. Niet ten onrechte heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat van iemand in een onderduiksituatie verwacht mag worden dat hij of zij niet actief gebruik maakt van accounts op sociale media. De minister mocht aan de gedane uitlatingen op sociale media de conclusie verbinden dat eisers niet ondergedoken hebben gezeten en dat de gestelde onderduikperiode daarmee ongeloofwaardig is.
Aanvullende documenten
7.15.
Bij de brief van 13 mei 2024 hebben eisers een vijftal documenten met vertalingen overgelegd:
1. Registratie van aangifte op 15 november 2023;
2. Verklaring gemeente over preventieve beveiliging vader 5 april 2024;
3. Verklaring politie over preventieve bescherming vader 10 april 2024;
4. Ongedateerd e-mailbericht OM over beschermingsmaatregelen vader;
5. Uittreksel van aangifte door vader van bedreiging 4 april 2024.
7.16.
Bij brief van 5 juni 2024 heeft de minister een reactie gegeven op deze stukken.
7.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in deze reactie terecht op het standpunt gesteld dat deze documenten, ook al zouden deze na onderzoek authentiek worden bevonden, nog niet aannemelijk maken dat eisers persoonlijke problemen hebben met de guerrilla door de werkzaamheden van hun vader. Niet in geschil is dat vader preventief wordt beschermd omdat hij bedreigingen ontvangt gezien zijn publieke functie, welke publieke functie onderbouwd wordt door genoemde stukken.
Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet concreet dat eisers persoonlijk risico lopen bij terugkeer naar Colombia. Hierbij mocht de minister betrekken dat alleen in document 2, de verklaring van de gemeente, wordt benoemd dat eisers om veiligheidsredenen in het buitenland verblijven omdat vader preventief beschermd wordt. Deze verklaring is echter op verzoek van belanghebbende (vader) opgesteld en dus geen objectieve vaststelling van de autoriteiten dat eisers ook persoonlijk problemen hebben gehad door de preventieve beveiliging van vader en daarom Colombia hebben moeten verlaten. Ook merkt de minister terecht op dat dit document al is betrokken in de bestreden besluiten8 en dat de inhoud daarvan niet wordt betwist. Uit het stuk blijkt weliswaar dat vader preventieve bescherming krijgt wegens zijn werkzaamheden als sociaal leider, maar niet dat hij beschermd wordt vanwege de door eisers gestelde problemen, zoals onder meer de beschieting op hun huis in 2019. Van dit laatst incident ontbreekt, zoals de minister terecht opmerkt, nog altijd een afschrift van de aangifte.9 Hierbij mocht de minister ook meewegen dat eisers in hun gronden van beroep (wederom) hebben bevestigd10 dat vader aangifte heeft gedaan van het schietincident en dat zij over een afschrift van deze aangifte beschikken. Tot slot kon de minister zich op het standpunt stellen dat onderzoek naar de echtheid van document 3, de verklaring van de politie, niet van toegevoegde waarde is omdat uitgegaan wordt van de inhoud van dit stuk en omdat dit stuk juist onderbouwt dat eisers preventieve bescherming zouden kunnen krijgen wanneer zij bij hun vader in huis zouden wonen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie ten aanzien van relevante elementen 2 en 3
7.18.
De minister heeft zowel de gestelde problemen van de vader van eisers met de guerrilla als de gestelde persoonlijke problemen van eisers met de guerrilla ongeloofwaardig mogen achten. Het beroep van eisers slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
8 Zie de beschikking (eiser), pagina 10 en 11 en de beschikking (eiseres), pagina 8 en 9.
9 Zie de beschikking (eiseres), pagina 17 en 18 en de beschikking (eiser), pagina 18 en 19.
10 Gronden van beroep (26 maart 2024), pagina 3, punt 12 en 13 alsmede (aanvullende) gronden van beroep (2 april 2024), pagina 3, eerste en tweede alinea.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
zaaknummers: NL24.10289 en NL24.10291
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.