In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, had een verzoek ingediend tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarin werd vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen of op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 15 mei 2025, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft in een andere zaak, NL24.35164, op dezelfde datum uitspraak gedaan, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, waardoor verzoeker geen griffierecht hoeft te betalen. Tevens is de Minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907,00, omdat verzoeker een toevoeging had gekregen voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.