ECLI:NL:RBDHA:2025:11934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL24.18897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing inreisverbod, terugkeerbesluit en SIS-signalering door een Colombiaanse eiser gehuwd met een Spaanse vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een Colombiaanse eiser om opheffing van een inreisverbod, een terugkeerbesluit en een SIS-signalering. De eiser, gehuwd met een Spaanse vrouw, stelt dat deze besluiten hem belemmeren in het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Spanje. De rechtbank oordeelt dat de eiser in Spanje zijn verblijfsrecht op basis van artikel 8 van het EVRM moet aanvragen en dat Nederland niet verplicht is om de besluiten op te heffen zonder dat Spanje hierom verzoekt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt de verweerder tot betaling van proceskosten op basis van artikel 6:22 van de Awb, omdat er sprake was van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De eiser is vrijgesteld van griffierecht, waardoor de proceskosten niet door hem betaald hoeven te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M van der Lei).

Samenvatting

1. Eiser heeft in 2022 een inreisverbod en terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Ook is hij toen gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze zaak gaat over zijn verzoek om deze besluiten op te heffen. Eiser wil namelijk een verblijfsvergunning in Spanje krijgen. Hij is daar inmiddels getrouwd. Hij stelt dat hij geen verblijfsvergunning kan krijgen door de besluiten uit 2022. Daarom vraagt hij om opheffing van die besluiten. Verweerder wil dat niet doen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het verzoek heeft kunnen afwijzen. Eiser moet in Spanje zijn verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM aan de orde stellen. Op grond van de tussen Nederland en Spanje geldende regels moet Spanje, als eiser dat verblijfsrecht krijgt, aan Nederland verzoeken om de besluiten op te heffen. Nederland hoeft niet te beoordelen of eiser in Spanje een verblijfsrecht kan krijgen. Dit is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
1.2.
Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 2 februari 2024 een verzoek om opheffing van inreisverbod ingediend. Verweerder heeft dit verzoek met het bestreden besluit van 3 april 2024 afgewezen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
2.3.
Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank betrekt in haar beoordeling het volgende
3. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [#] 1998. Bij besluit van 29 augustus 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Dit is gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS). Eiser is vervolgens vertrokken naar Spanje. Daar is hij getrouwd.
Het verzoek om opheffing
4. De rechtbank stelt vast dat gedurende eisers procedure wisselend is verzocht om opheffing van het inreisverbod, van het terugkeerbesluit en/of van de SIS-signalering van eiser. Verweerder heeft het verzoek in eerste instantie opgevat als gericht zijnde tegen het inreisverbod. Op de zitting heeft de rechtbank in samenspraak met partijen vastgesteld dat het verzoek en de beslissing van verweerder zien op de opheffing van het inreisverbod, het terugkeerbesluit en de SIS-signalering.
4.1.
Eiser heeft het verzoek ingediend omdat hij in Spanje bij zijn Spaanse echtgenote wil verblijven. Hij woont met haar samen. In Spanje heeft eiser verzocht om een verblijfsdocument als partner/familielid van een Unie-burger, namelijk eisers echtgenote. Deze aanvraag is door de Spaanse autoriteiten in 2023 afgewezen vanwege een gevaar voor de openbare orde. Volgens eiser ziet dit gevaar enkel op het uitgevaardigde terugkeerbesluit, inreisverbod en SIS-signalering.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft het verzoek om opheffing met het bestreden besluit afgewezen omdat eiser niet gedurende de helft van het inreisverbod ononderbroken buiten de Europese Unie (EU) heeft verbleven. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij rechten ontleent aan het Unierecht. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waarin toch aanleiding moet worden gezien om het inreisverbod op te heffen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit, inreisverbod en daarmee de SIS-signalering niet heeft hoeven opheffen. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
6.1.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat eiser (zo is ter zitting bevestigd) geen beroep doet op het beleid van verweerder over de opheffing van het inreisverbod [1] of de SIS-signalering [2] . De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser geen beroep doet op artikel 6.5b van het Vb. [3] Wel stelt eiser dat onzorgvuldig is gehandeld. Ook doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM [4] . Ten slotte stelt eiser dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat op grond van het evenredigheidsbeginsel aan het verzoek moet worden tegemoet gekomen. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van deze beroepsgronden.
Heeft verweerder in strijd met zorgvuldigheid gehandeld door niet alle omstandigheden te betrekken?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft betrokken dat hij een Spaanse vrouw heeft met wie hij is gehuwd. Om die reden heeft verweerder in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld nu verweerder onterecht niet alle stukken in dat verband heeft betrokken.
7.1.
Op zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het feit dat eiser nu gehuwd is geen aanleiding is gezien om het inreisverbod op te heffen. Omdat eiser is gehuwd vlak nadat het inreisverbod is opgelegd gaat verweerder ervan uit dat de relatie ook al bestond ten tijde van het opleggen van het inreisverbod. Van gewijzigde omstandigheden is daarom volgens verweerder geen sprake. Dat betekent dat bij het verzoek geen rekening wordt gehouden met het huwelijk.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder niet. De vraag of sprake is van gewijzigde omstandigheden kan van belang zijn in het kader van het beleid over een verzoek tot opheffing van een inreisverbod. [5] Op dit beleid doet eiser echter geen beroep. De enkele stelling van verweerder dat vanwege het korte tijdsverloop, in het besluit van de relatie is uitgegaan, is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende. Niet expliciet staat in het besluit dat het is betrokken bij de besluitvorming van verweerder. Ook blijkt niet uit andere stukken dat de relatie eerder was aangevoerd. Daarom moet er van worden uitgegaan dat de relatie, voor zover die in 2022 al bestond, toen niet is betrokken. Dat de relatie toen al heeft moeten bestaan en het voor eisers rekening komt dat er toen in het besluit geen rekening mee is gehouden, volgt de rechtbank ook niet. Dit zou afdoen aan de bescherming die artikel 8 EVRM biedt en is daarom in strijd met die bepaling.
7.3.
Gezien het voorgaande is sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [6] te passeren, omdat eiser naar het oordeel van de rechtbank hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting namelijk aanvullende standpunten ingenomen waarbij wel rekening is gehouden met de relatie en het huwelijk. Hierop heeft eiser kunnen reageren.
Leiden toepassing van het evenredigheidsbeginsel en/of artikel 8 EVRM tot opheffing?
8. Eiser stelt dat het weigeren van het verzoek in strijd is met zijn familieleven en dus met artikel 8 van het EVRM. Ook is sprake van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Hij voldoet aan alle voorwaarden om in Spanje een verblijfsdocument te verkrijgen als partner/familielid van een Unieburger. Ook stelt eiser dat meer dan de helft van de duur van het terugkeerbesluit en het inreisverbod is verstreken en dat hij in de periode dat hij Nederland heeft verlaten geen misdrijven heeft gepleegd of wordt vervolgd voor enig strafbaar feit. Enkel vanwege het inreisverbod hebben de Spaanse autoriteiten aan hem geen verblijfsdocument verleend. Eiser stelt dat het niet de Spaanse praktijk is om via artikel 27 van de Verordening 2018/1861 [7] bij de Nederlandse autoriteiten een consultatieverzoek te doen. De Spaanse autoriteiten hebben eiser meegedeeld dat, nu het inreisverbod in Nederland is uitgevaardigd, eiser zich moet wenden tot verweerder. Dat heeft eiser dan ook met onderhavig beroep gedaan, aldus eiser.
8.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Allereerst stelt zij vast dat door eiser niet is betwist dat hij na de oplegging van het inreisverbod en terugkeerbesluit het grondgebied van de Europese Unie niet heeft verlaten. Eiser is immers naar Spanje vertrokken en verblijft daar nog steeds. De termijn van de duur van het inreisverbod gaat lopen vanaf het moment dat eiser het Europese grondgebied heeft verlaten. Eisers stelling dat meer dan de helft van de termijn van het inreisverbod is verstreken is dus incorrect. Voor zover eiser met zijn stellingen over zijn vertrek uit Nederland en het niet plegen van misdrijven heeft gepoogd aan te sluiten bij het beleid voor opheffing op grond van artikel 6.5b, tweede lid, Vb [8] volgt de rechtbank eiser dus ook niet. Eiser heeft immers juist te kennen gegeven zich hierop niet te beroepen. Ook voldoet eiser niet aan de voorwaarden in het beleid omdat vereist is dat eiser de EU na de oplegging van het terugkeerbesluit heeft verlaten.
8.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat als eiser meent dat hij recht heeft op het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM binnen de Europese Unie, hij dit bij de Spaanse autoriteiten aan de orde moet stellen. Eiser oefent het gestelde gezinsleven immers uit in Spanje. Of sprake is van gezinsleven in Spanje kan en hoeft niet door verweerder te worden beoordeeld. Als de Spaanse autoriteiten tot de conclusie komen dat eiser op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsrecht heeft in Spanje, kunnen zij namelijk de Nederlandse autoriteiten benaderen. Via bijvoorbeeld artikel 27 van de Verordening 2018/1861 kan Spanje immers aan Nederland verzoeken om de SIS-signalering op te heffen. [9]
8.3.
De Spaanse stukken die in het dossier zijn ingebracht onderbouwen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat het niet mogelijk is om in Spanje op deze manier, ondanks een SIS-signalering, een verblijfsrecht te krijgen. In het stuk uit 2023 staat alleen dat eiser geen verblijfsdocument krijgt vanwege de SIS-signalering en openbare orde, en dat beroep kan worden ingesteld. Of eiser dit heeft gedaan is niet duidelijk. De stukken uit 2025, waarvan één van een advocaat, vermeldt dat er een beroepsprocedure loopt over een andere verblijfsrechtelijke aanvraag van eiser. Volgens de advocaat dient de SIS-signalering in Nederland eerst te worden opgeheven. Dat is echter niet conform de in 8.2 genoemde gang van zaken.
8.4.
Dat door het (EU-breed werkende) inreisverbod de mogelijkheden van eiser om in de toekomst een verblijfsrecht te verkrijgen in Spanje, praktisch bemoeilijkt kunnen worden, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers zoals gezegd aan de Spaanse autoriteiten om eisers aanspraak op artikel 8 van het EVRM te beoordelen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiser dat Spanje daar in de praktijk niet aan meewerkt en dat daarover een klacht zou lopen tegen de Spaanse autoriteiten, heeft verweerder mogen beschouwen als onvoldoende om over te gaan tot opheffing van de drie besluiten. Spanje is een verdragsrechtelijke lidstaat die zich dient te houden aan de Europese wet- en regelgeving, waaronder het EVRM. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig om van eiser te verwachten eerst de procedure te doorlopen in de lidstaat waar eiser een verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM stelt te hebben.
8.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege het toepassen van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op €1814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Omdat eiser is vrijgesteld van de betaling van het griffierecht hoeft dit bedrag niet te worden betaald.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep voor een bedrag van € 1814,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Schelhaas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf A4/2.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Paragraven A4/4.3 en A2/12 Vc.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Zie paragraaf A4/2.5.2 in samenhang met paragraaf A4/3.7 Vc.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) en op het gebied van grenscontroles.
8.Paragraaf A4/2/5/2, vanaf “Opheffen op basis van artikel 6.5b, tweede lid, Vb”.
9.Zie ook artikel 11 van Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.