3.3.Het oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken: juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak het geval is, brengt dit in veel gevallen mee dat
slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden
zijn.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Er moet met andere woorden voldoende steunbewijs zijn.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en de verdachte over de handelingen lijnrecht tegenover elkaar staan. Weliswaar is de verklaring van aangeefster gedetailleerd op de meeste punten, maar daartegenover staat de stellige ontkenning van de verdachte.
Aangeefster heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij de verdachte kent van het asielzoekerscentrum waar zij met haar familie verbleef en dat de verdachte haar buurjongen was. Over het incident op 5 juli 2023 heeft aangeefster verklaard dat zij ’s-avonds naar de wasruimte ging om haar tanden te poetsen en dat de verdachte haar in het toilet trok en onder dwang van een mes samen foto’s met haar heeft gemaakt, waarbij hij haar heeft gedwongen om te lachen. Over het incident op 14 juli 2023 heeft aangeefster verklaard dat zij de verdachte op het plein zag, dat hij haar vroeg om naar de bossen te gaan omdat haar broer daar stond en dat de verdachte haar op enig moment heeft gezoend en weer foto’s heeft gemaakt. Later in het verhoor heeft aangeefster hieraan toegevoegd dat de verdachte haar tijdens beide incidenten heeft gezoend op haar lippen met zijn tong en haar rechterborst onder haar kleding heeft aangeraakt.
De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat de handelingen niet hebben plaatsgevonden. Over de aangetroffen foto’s op zijn telefoon heeft hij verklaard dat hij aangeefster zelf heeft gevraagd om deze te maken, omdat hij uit het asielzoekerscentrum zou verhuizen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat op één van de foto’s slechts te zien is dat aangeefster hem een zoen geeft op zijn wang, en op een andere dat aangeefster haar hoofd op zijn schouder legt en hij haar een zoen teruggeeft op haar wang.
Volgens de officier van justitie heeft aangeefster voldoende betrouwbaar en consistent verklaard en wordt haar verklaring ondersteund door objectief bewijs, te weten de foto’s van de verdachte en aangeefster samen die op 5 juli 2023 zijn gemaakt en zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte, de waargenomen emoties van aangeefster door haar moeder op 14 juli 2023 en de camerabeelden van 14 juli 2023 waarop te zien is dat de verdachte en aangeefster dezelfde richting op gaan wanneer ze uit beeld verdwijnen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige bewijsmiddelen (afkomstig uit een andere bron dan aangeefster), in onderling verband bezien, onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van ontuchtige handelingen op de in de tenlastelegging genoemde data.
De aangetroffen foto’s op de telefoon van de verdachte van 5 juli 2023 kunnen passen bij de verklaring van de verdachte dat hij en de aangeefster op die dag weliswaar samen in een ruimte waren, maar er geen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Op basis van de foto’s op de telefoon van de verdachte kan niet worden uitgesloten dat de verdachte en aangeefster elkaar een zoen op de wang hebben gegeven, zoals de verdachte heeft verklaard. Alhoewel sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen de verdachte en aangeefster en vraagtekens kunnen worden gezet bij de manier waarop de foto’s tot stand zijn gekomen en de handelingen van de verdachte, ziet de rechtbank hierin onvoldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen op 5 juli 2023.
Op de camerabeelden van 14 juli 2023 is slechts te zien dat de verdachte en aangeefster in dezelfde richting uit beeld verdwijnen, maar daarop is niet te zien is wat daar heeft plaatsgevonden en of de verdachte en aangeefster elkaar daar hebben getroffen. Het enkele feit dat de verdachte en aangeefster die dag bij elkaar in de buurt zijn geweest, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen op 14 juli 2023. Hetzelfde geldt voor de waargenomen emoties door de moeder van aangeefster die dag, aangezien aangeefster tijdens haar verhoor heeft verklaard dat zij door het hele gebeuren veel schaamte ervaart en die schaamte ook een andere reden kan hebben gehad, bijvoorbeeld het feit dat haar hele familie die middag naar haar op zoek was.
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat in het dossier onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de door aangeefster gestelde ontuchtige handelingen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat haar oordeel niet betekent dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. De rechtbank is enkel van oordeel dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank zal de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van beide ten laste gelegde feiten.
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om aangeefster als getuige te horen en de verweren van de verdediging omtrent de bewijsuitsluiting van de gemaakte foto’s en de verklaring van aangeefster.