ECLI:NL:RBDHA:2025:11983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL25.10791 en NL25.10792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Tunesische eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over problemen met schoonvader

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser heeft op 20 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze is op 28 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 maart 2025, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen.

De eiser stelt dat hij onterecht beschuldigd wordt van strafbare feiten door zijn schoonvader, die hij vreest te zullen gevangen nemen, martelen of doden. De rechtbank oordeelt dat de problemen met de schoonvader ongeloofwaardig zijn, omdat de eiser zijn verklaringen niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank concludeert dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van de eiser niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens krijgt de eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.10791 en NL25.10792
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 20 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 februari 2025 en het aanvullend besluit van 28 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [2]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Tunesische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij onterecht beschuldigd wordt van strafbare feiten door zijn schoonvader omdat hij wraak op eiser wil nemen. Eiser vreest dat zijn schoonvader ervoor zal zorgen dat hij gevangen genomen, gemarteld of gedood wordt.
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, en 2) problemen met zijn schoonvader.
2.2.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De problemen met de schoonvader van eiser vindt verweerder ongeloofwaardig. Redengevend hiervoor is dat eiser zijn verklaringen over zijn problemen met zijn schoonvader niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten en daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Ook vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel, omdat hij eenvoudig kan aantonen dat hij de strafbare feiten niet heeft gepleegd en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schoonvader een machtig man is, dat hij getrouwd is of een relatie heeft en dat zijn schoonvader achter de beschuldigingen zit. Daarnaast zijn de verklaringen van eiser op hoofdlijnen niet geloofwaardig, omdat hij bij zijn twee eerdere asielaanvragen met hetzelfde asielmotief met onbekende bestemming is vertrokken en daardoor geen waarde wordt gehecht aan zijn verklaringen dat hij internationale bescherming nodig heeft. Op grond van de geloofwaardige elementen kan eiser volgens verweerder niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt. Ook zijn deze elementen onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser heeft de Tunesische nationaliteit en Tunesië wordt door verweerder aangemerkt als een veilig land van herkomst. Niet is gebleken dat Tunesië voor eiser niet veilig is. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] Verweerder heeft daarbij ook het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de kopieën die eiser heeft overgelegd en daarmee niet voldaan aan de samenwerkingsverplichting. Eiser verwijst daarbij naar artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [5] , artikel 10, derde lid, onder b van de Procedurerichtlijn [6] en de artikelen 4 en 18 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Geloofwaardigheid
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de problemen van eiser met zijn schoonvader niet geloofwaardig zijn.
5.1.
In overeenstemming met paragraaf C1/4.3.1. van de Vc 2000 en WI 2024/6, heeft verweerder eerst beoordeeld of het asielrelaas van eiser volledig is onderbouwd aan de hand van objectieve documenten. Het gaat hierbij om documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld. Niet in geschil is namelijk dat eiser ter onderbouwing van de gestelde problemen met zijn schoonvader enkel kopieën heeft ingebracht.
5.2.
In het beleid is verder onderkend en rekening gehouden met het feit dat asielzoekers over het algemeen niet over originele documenten beschikken. Hierin is namelijk vastgelegd dat een geloofwaardigheidstoets wordt toegepast als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 indien een vreemdeling er niet in slaagt zijn asielrelaas volledig te onderbouwen met objectieve documenten. De rechtbank stelt vast dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas in overeenstemming hiermee heeft beoordeeld aan de hand van de zes cumulatieve voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder ook beoordeeld hoe de inhoud van de ingebrachte kopieën zich verhoudt tot eisers verklaringen. Ook heeft verweerder er tijdens de zitting op gewezen dat de overgelegde kopieën zien op strafbare feiten van vóór het vertrek van eiser naar Europa in augustus 2022, terwijl eiser verklaard heeft dat de strafbare feiten waar hij van beschuldigd wordt hebben plaatsgevonden na zijn vertrek naar Europa. Dit is ook in lijn met paragraaf 4.1. van WI 2024/6 waarin is opgenomen dat kopieën betrokken worden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de ingebrachte documenten onvoldoende heeft beoordeeld in het licht van eisers verklaringen en verweerder hiermee niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder daarnaast heeft tegengeworpen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, omdat hij eenvoudig kan aantonen dat hij de strafbare feiten niet heeft gepleegd en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schoonvader een machtig man is, dat hij getrouwd is of een relatie heeft en dat zijn schoonvader achter de beschuldigingen zit. Eiser voldoet hiermee niet aan artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Ook heeft verweerder tegengeworpen dat de verklaringen van eiser op hoofdlijnen niet geloofwaardig zijn, omdat hij bij zijn twee eerdere asielaanvragen met hetzelfde asielmotief met onbekende bestemming is vertrokken en daardoor geen waarde wordt gehecht aan zijn verklaringen dat hij internationale bescherming nodig heeft. Eiser voldoet hiermee niet aan artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Eiser heeft hier in beroep geen gronden tegen aangevoerd. Aangezien artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 cumulatieve voorwaarden bevat, heeft verweerder alleen al hierom eisers gestelde problemen ongeloofwaardig mogen vinden en eiser niet het voordeel van de twijfel hoeven geven.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 30b, eerste
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, f en g, van de Vw 2000.
5.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
6.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.