ECLI:NL:RBDHA:2025:11989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
09/225342-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en vrijspraak voor vernieling met oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het wederrechtelijk beroofd houden van de aangeefster, terwijl zij vrijgesproken is van de vernieling van een autoruit. De feiten vonden plaats op 2 juli 2024, toen de verdachte samen met medeverdachten de aangeefster naar hun woning lokte en haar met geweld uit haar auto trok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar actieve rol in het geweld en de dwang, medeverantwoordelijk was voor de vrijheidsberoving. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd een contactverbod met de aangeefster opgelegd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, en verklaarde de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke vrijheid en integriteit van de aangeefster, die door haar ouders in een gewelddadige situatie werd gebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/225342-24
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Snoep en van wat door de verdachte en haar raadsman mr. P.L.G. Rens naar voren is gebracht.
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [aangeefster] en [benadeelde] , bijgestaan door mr. M.A. Oosterveen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [aangeefster] naar de woning (van verdachte(n)) te lokken en/of (vervolgens)
- de auto, waarin die [aangeefster] zat, klem te rijden en/of van die auto de autoraam te vernielen en/of (vervolgens)
- die [aangeefster] met kracht (bij haar armen en/of benen en/of keel) vast te pakken en/of op te tillen en/of (vervolgens)
- die [aangeefster] de woning in te sleuren en/of te slepen en/of (vervolgens)
- die [aangeefster] in de woning (bij haar armen) vast te pakken en/of te houden en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of
- die [aangeefster] te overgieten met water en/of te bedekken met takken,
waardoor die [aangeefster] ((mede) door die handelingen) belet werd die woning te
verlaten;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of [naam] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide laste gelegde feiten bepleit.
3.3.
Vrijspraak feit 2
Net als de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de autoruit mede door toedoen van de verdachte is vernield. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is indien de verdachte iemand doet verblijven op een plaats waar vandaan of van waaruit die persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik zelfstandig kan verwijderen, zonder dat de verdachte daartoe gerechtigd is. De absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing is geen vereiste. Ook het creëren van een zodanige situatie dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, heeft te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het oproepen van een dreigende sfeer of het aanjagen van angst door de verdachte kan voldoende zijn om te spreken van dwang.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft op 2 juli 2024 samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] opgehaald, omdat zij een rituele wassing zou verrichten op hun dochter. Zij zijn samen naar hun woning gereden. Aangeefster [aangeefster] is die dag samen met haar vriendin [benadeelde] naar de woning van haar ouders gegaan, onder het voorwendsel dat er kaarten voor de musical van haar zusje voor haar klaar zouden liggen. Op enig moment zag zij de auto van haar moeder aan komen rijden, met daarin haar moeder, vader en een haar onbekende vrouw. Aangeefster stapte terug in haar auto, maar werd direct door hen benaderd. Vervolgens is de autoruit vernield en is aangeefster geslagen. Aangeefster is daarna door de verdachte en [medeverdachte 2] uit de auto getrokken. Zij heeft zich nog vastgeklampt aan een paal, maar daar hebben de verdachten haar van losgetrokken. Terwijl dit allemaal gebeurde heeft aangeefster meermaals luid geschreeuwd naar een buurvrouw met de oproep om de politie te bellen. Volgens de buurvrouw klonk ze volledig in paniek. De verdachte heeft samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangeefster aan haar armen en benen vastgepakt en over een bruggetje de woning in gesleurd. In de woning is aangeefster vastgehouden door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , met als doel om tegen haar zin in een rituele wassing op haar te (laten) verrichten. Vervolgens is een ritueel uitgevoerd waarbij door [medeverdachte 2] water en takken over haar heen werden gegooid.
Gelet op de omstandigheden waaronder aangeefster uit de auto is getrokken en de woning in is gesleurd, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de situatie in de woning direct na binnenkomst rustig werd. De dwang en het geweld die daarbij zijn uitgeoefend en het feit dat zij was omringd door drie personen die haar tegen haar zin in wilden onderwerpen aan een rituele wassing, maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een zodanige dwingende sfeer dat aangeefster niet vrij was om zelfstandig de woning te verlaten. Pas toen het ritueel in gang was gezet en aangeefster had aangegeven dat zij het water zelf over zich heen zou gooien leek de situatie enigszins te kalmeren. Vanaf dat moment kon zij naar de deur lopen. Toen was de politie inmiddels al gearriveerd.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van één voortdurende situatie van vrijheidsberoving, die is begonnen met het geweld waarmee aangeefster uit haar auto werd getrokken en die doorging gedurende haar verblijf in de woning. In de woning heeft aangeefster zich immers nog steeds in een situatie van lichamelijke en geestelijke dwang en overwicht bevonden, en zij kon zich daaraan niet zelfstandig onttrekken.
Over de rol van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte is degene geweest die het eerste contact heeft gelegd met medeverdachte [medeverdachte 2] . De verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn die dag samen naar de woning gereden en ook de verdachte is direct naar de auto gerend waarin aangeefster zat. De verdachte heeft geprobeerd het raampje van de auto naar beneden te drukken en zij heeft uiteindelijk de deur van de auto geopend. Terwijl de medeverdachten aangeefster met geweld uit de auto trokken, heeft zij op dat moment haar eigen auto verplaatst. Op de camerabeelden is daarna te zien dat de verdachte terugloopt naar de auto waarin aangeefster zat en de autodeur met een duidelijke beweging dichtgooit. Vervolgens begeeft zij zich opnieuw in de richting van de medeverdachten en loopt zij samen met hen over de brug naar de woning, terwijl aangeefster – zichtbaar tegen haar wil – door hen werd meegesleurd. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar ook fysiek heeft vastgepakt dan ook geloofwaardig. De lezing van aangeefster vindt bovendien steun in de verklaringen van [benadeelde] . Daarmee was de verdachte niet slechts passief aanwezig, zoals de raadsman heeft betoogd, maar heeft zij daadwerkelijk een actieve en substantiële bijdrage geleverd aan de uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid hebben beroofd.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zijop 2 juli 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [aangeefster] naar de woning van verdachten te lokken en vervolgens
- de auto, waarin die [aangeefster] zat, klem te rijden en van die auto
hetautoraam te vernielen en vervolgens
- die [aangeefster] met kracht bij haar armen en benen vast te pakken en op te tillen en vervolgens
- die [aangeefster] de woning in te sleuren en te slepen en vervolgens
- die [aangeefster] in de woning bij haar armen vast te pakken en te houden en
- die [aangeefster] tegen het lichaam te slaan en/of stompen en
- die [aangeefster] te overgieten met water en te bedekken met takken,
waardoor die [aangeefster] door die handelingen belet werd die woning te verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod met aangeefster [aangeefster] op te leggen, zowel als bijzondere voorwaarde verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, als in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, en beide dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf, gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van haar dochter, met als doel om haar tegen haar wil in een rituele wassing te laten ondergaan. Nadat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hun dochter naar de woning hebben gelokt, is zij met geweld door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto getrokken en tegen haar wil de woning in gesleurd. In de woning is het slachtoffer vastgehouden, waarna zij werd onderworpen aan een rituele wassing. Dit handelen kan op geen enkele manier worden gerechtvaardigd, ongeacht het motief van de verdachte.
Met dit handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van haar dochter. Haar dochter bevond zich in een situatie van geweld en dwang, veroorzaakt door haar ouders, personen die zij had moeten kunnen vertrouwen. Zij heeft zich op tijdens het incident angstig gevoeld en volgens haar slachtofferverklaring ervaart zij nog dagelijks de gevolgen van wat er is gebeurd. Zij voelt zich nog steeds onveilig en kampt met aanhoudende gevoelens van angst. De rechtbank vindt het een ernstige zaak dat de verdachte als moeder, in plaats van haar bescherming te bieden, deze beangstigende en gewelddadige situatie voor haar dochter heeft gecreëerd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 februari 2025. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel zou een contact- en locatieverbod kunnen worden overwogen, aldus de reclassering.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren passend en geboden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van één jaar afdoende om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Aan die voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met haar dochter [aangeefster] . De rechtbank acht dit passend en geboden, gelet op de ernst van het feit en de uitdrukkelijke wens hiertoe van het slachtoffer.
Anders dan door de officier van justitie is geëist zal de rechtbank het contactverbod niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het onderzoek onvoldoende dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, evenmin aanleiding om de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.161,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.161,50 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.566,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 816,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] ten aanzien van de materiële schade geheel kan worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een lager bedrag dient te worden toegewezen dan gevorderd. Daarbij is verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘kleding’ (€ 138,50) is deze door de verdediging niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt dan ook op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting vast dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door het bewezen verklaarde feit en wijst de vordering in zoverre toe.
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade voor het overige (de posten ‘wegslepen auto’ en ‘schade auto’) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop dit deel van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De wettelijke grondslag voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding is gelegen in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, nu naar het oordeel van de rechtbank de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor [aangeefster] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank acht een vergoeding van € 3.000,- billijk en passend bij de omstandigheden van deze zaak.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.138,50, bestaande uit € 138,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk, zodat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan indienen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.138,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangeefster] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gestelde schade en het ten aanzien van de verdachte bewezen verklaarde feit. Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 2005;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] deels toe tot een bedrag van € 3.138,50, bestaande uit € 138,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangeefster] ;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.138,50, bestaande uit € 138,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [aangeefster] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de medeverdachte(n) van de verdachte aan de benadeelde partij of aan de Staat het opgelegde bedrag geheel of gedeeltelijk heeft/hebben betaald, de verdachte dat deel van het toegewezen bedrag niet meer hoeft te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2025.