ECLI:NL:RBDHA:2025:12004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.26245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en voortvarend handelen van de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Juriaans, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 22 mei 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft op 25 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. Y.M. Schrevelius.

De eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in het kader van zijn uitzetting naar Algerije. Hij had aangegeven dat hij zo snel mogelijk wilde terugkeren en dat er een kopie van zijn verlopen paspoort beschikbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende inspanningen had verricht, waaronder het voeren van vertrekgesprekken en het aanvragen van een laissez-passer bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank wees erop dat de eiser zelf ook verplicht was om actief mee te werken aan zijn uitzetting, maar dat hij had geweigerd om een vrijwilligersbrief in te vullen, wat de procedure zou kunnen versnellen.

De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voortvarend handelen
1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser heeft voorafgaand aan het opleggen van de bewaringsmaatregel aangegeven dat hij zo snel mogelijk wil terugkeren naar Algerije en dat er een kopie van zijn verlopen paspoort aanwezig is. Aannemelijk is dat deze in de systemen van verweerder te vinden is, omdat eiser in meerdere landen asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft onvoldoende inspanningen verricht om deze kopie te verkrijgen, aldus eiser.
2. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat er op 26 mei 2025 en 16 juni 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Daarnaast is er op 28 mei 2025 een laissez-passer aanvraag verzonden naar de Algerijnse autoriteiten en is er contact geweest met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om de kopie van eisers verlopen paspoort in zijn bezit te krijgen. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij deze kopie via zijn telefoon kan verkrijgen zodat het op zijn weg ligt om de nodige inspanningen te verrichten. Daarnaast blijkt uit het vertrekgesprek van 28 mei 2025 en 16 juni 2025 dat verweerder eiser in contact heeft gebracht met de IOM. De IOM heeft vervolgens geprobeerd de kopie van het paspoort te verkrijgen, maar dit is niet gelukt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat voldoende doet. Eiser heeft namelijk geweigerd om een vrijwilligersbrief te schrijven, hetgeen de uitzetting zou (kunnen) versnellen. Eiser heeft op de zitting nog eens bevestigd dat hij geen vrijwilligersbrief wil invullen omdat hij daardoor langer in bewaring zou zitten. Verder heeft hij verklaard dat hij alleen zelfstandig wil terugkeren en dat, indien hij gedwongen moet terugkeren, hij binnen twee uur weer via Spanje naar Nederland zal vertrekken. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.