ECLI:NL:RBDHA:2025:12007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
09/032746-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 09/032746-22, waarin het openbaar ministerie een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden indiende. De rechtbank oordeelde dat de rechterlijke toets op deze vordering reeds had plaatsgevonden in een eerder arrest van het gerechtshof van 15 mei 2025. Dit arrest volgde op een onherroepelijk vonnis van de rechtbank van 6 januari 2023, waarin de terbeschikkingstelling met voorwaarden was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de vordering van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, omdat de verlenging van de terbeschikkingstelling niet nodig was gezien de eerdere rechterlijke toets. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in haar verzoek om de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/032746-22

Beslissing van 18 juni 2025

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering van de officier van justitie van 8 mei 2025 om de termijn van de terbeschikkingstelling (met voorwaarden) met twee jaar te verlengen, in de zaak van:

[de terbeschikkinggestelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Verenigde Arabische Emiraten),
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
(hierna: de terbeschikkinggestelde),
die bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 mei 2025 – onder andere – ter beschikking is gesteld met voorwaarden.

De procedure

De rechtbank heeft de vordering op 18 juni 2025 ter terechtzitting behandeld.
De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, is gehoord. Tevens is de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer gehoord.
Daarnaast is [naam] , reclasseringswerker, ter zitting verschenen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering

Aan de terbeschikkinggestelde is bij vonnis van deze rechtbank van 6 januari 2023 – onder andere – de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Deze maatregel is door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De terbeschikkinggestelde is tegen voornoemd vonnis in hoger beroep gegaan. Per 10 juni 2023 heeft het gerechtshof de voorlopige hechtenis van de terbeschikkinggestelde geschorst, zodat per die datum de tbs-maatregel is ingegaan.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:6:11 lid 1 Sv een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, kan worden ingediend. De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 8 mei 2025 gevorderd dat de termijn van de terbeschikkingstelling met voorwaarden met twee jaar wordt verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie de vordering derhalve tijdig ingediend en is zij in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
Op grond van artikel 38d lid 1 Sr geldt de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. In het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, overweging 6.3.1) is ten aanzien van de aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling onder meer het volgende overwogen:
“Als het gerechtshof in het hoger beroep in de onderliggende strafzaak binnen de eerste termijn van twee jaren een dadelijk uitvoerbare TBS met voorwaarden oplegt (al dan niet door het vonnis van de rechtbank te bevestigen), geldt die TBS op grond van artikel 38d lid 1 Sr voor de tijd van twee jaren vanaf de datum van het arrest van het hof.”
Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 mei 2025 is voornoemd vonnis van de rechtbank van 6 januari 2023 vernietigd en is aan de terbeschikkinggestelde – onder andere – de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Deze maatregel is door het gerechtshof dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarmee is de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 38d lid 1 Sr ingegaan op de datum van het arrest van het gerechtshof, te weten 15 mei 2025.
Het gerechtshof heeft derhalve in de onderliggende strafzaak binnen de eerste termijn van twee jaren een dadelijk uitvoerbare tbs-maatregel opgelegd. In voormeld arrest van de Hoge Raad is voorts overwogen dat in een dergelijk geval, “
een (afzonderlijke beslissing op een) vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling achterwege[kan]
blijven omdat de rechterlijke toets die plaatsvindt bij een verlengingsbeslissing kan worden geacht te hebben plaatsgevonden in de onderliggende strafzaak”.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de rechterlijke toets op de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel reeds in het arrest van het gerechtshof van 15 mei 2025 heeft plaatsgevonden. Een afzonderlijke beslissing op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling kan dus achterwege blijven.
De rechtbank is, gelet op de ontwikkelingen na indiening van de vordering, van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in haar vordering om de termijn van de terbeschikkingstelling (met voorwaarden) met twee jaar te verlengen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.