ECLI:NL:RBDHA:2025:12009
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen besluit verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door een verzoeker die een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. Op 4 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak als lichtgewicht werd beschouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.