ECLI:NL:RBDHA:2025:12010
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Y. Mateo Diaz, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 1 augustus 2024 was genomen. Dit bezwaar werd echter door de minister op 24 februari 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De eiser stelde dat het besluit niet op geldige wijze aan hem was bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het adres van zijn voormalige partner, waar hij sinds 1 maart 2024 niet meer stond ingeschreven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuw adres had doorgegeven en dat hij in eerdere aanvragen zijn voormalige adres had opgegeven. Hierdoor had de minister geen reden om aan te nemen dat de eiser zijn woon- of postadres niet bij zijn voormalige partner had. De rechtbank concludeerde dat het besluit van 1 augustus 2024 op juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn op 2 augustus 2024 was ingegaan. Het bezwaar van de eiser was dus te laat ingediend, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De overige beroepsgronden werden niet besproken, en er was geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.