ECLI:NL:RBDHA:2025:12067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Gürses, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 2 juni 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 10 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door mr. M. Ruijzendaal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, onder verwijzing naar de risico's dat de eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, ondanks de argumenten van de eiseres dat zij contact had met een organisatie en een verblijfplaats in de dagopvang. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiseres, die gepland stond op 18 juni 2025. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24681
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres, (gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Wojtowicz. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot
terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres heeft de zware en lichte gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
4. Eiseres voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiseres heeft namelijk contact met een organisatie in Utrecht en een verblijfplaats in de dagopvang in [plaats] .
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. In de maatregel van bewaring is terecht bij de motivering betrokken dat eiseres heeft verklaard dat zij niet wil terugkeren naar Polen. Dat eiseres in de dagopvang kan verblijven en heeft aangegeven dat zij met stichting [naam] zou kunnen praten, betekent niet dat zij een vaste woon- of verblijfplaats heeft of dat zij meewerkt aan haar vertrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiseres. De minister heeft ter zitting aangegeven dat hij na de inbewaringstelling op 2 juni 2025 op 6 juni 2025 een vlucht heeft aangevraagd op basis van het paspoort van eiseres en dat op 10 juni 2025 een escortopdracht is ontvangen en verzonden naar de reisagent. Ook is de vluchtdatum inmiddels bekend. Eiseres zal op 18 juni 2025 worden uitgezet naar Polen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.