Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
Voortvarendheid
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Gürses, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 2 juni 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 10 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door mr. M. Ruijzendaal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, onder verwijzing naar de risico's dat de eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, ondanks de argumenten van de eiseres dat zij contact had met een organisatie en een verblijfplaats in de dagopvang. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiseres, die gepland stond op 18 juni 2025. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.