In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Poolse nationaliteit, werd op 10 mei 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister heeft deze maatregel op 21 mei 2025 opgeheven, maar eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, en dat er geen aanleiding was om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding per dag voor onrechtmatig verblijf in detentie. Eiser had niet onderbouwd dat hij meer had geleden dan gebruikelijk onder de bewaringsmaatregel. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor 12 dagen onrechtmatige detentie en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2025 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.