ECLI:NL:RBDHA:2025:12075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling met Poolse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een vreemdeling van Poolse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de minister van mening was dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 10 juni 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder was uitgezet naar Polen en dat zijn verblijf in Nederland niet rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de vreemdeling onder de in de wet genoemde categorieën viel en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de vreemdeling verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had of dat hij een lichter middel had kunnen krijgen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24536
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Kruszynski. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
Grondslag maatregel
2. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd omdat niet kan worden geconcludeerd dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Of de banden van eiser met Nederland daadwerkelijk en effectief zijn beëindigd is niet onderzocht door de minister. Eiser heeft voldaan aan het verwijderingsbesluit van 24 september 2024, nu hij op 10 februari 2025 gecontroleerd is uitgezet naar Polen. Zijn voorafgaande verblijf in Nederland is daarmee daadwerkelijk en effectief beëindigd. Bovendien was eiser nu onderweg naar België om daar te gaan wonen en werken.
3. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft een beschikking van 24 september 2024 – uitgereikt aan eiser op 30 oktober 2024 – gekregen waaruit volgt dat eiser niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sindsdien zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en dat zijn terugkeer geen voortzetting is van zijn eerdere verblijf in Nederland.1 De minister stelt terecht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Polen een woning of werk heeft (gehad), of dat hij een bestaan heeft opgebouwd in Polen (dan wel België) en daar enige binding heeft die verder strekt dan zijn feitelijke aanwezigheid. De minister heeft ook terecht gesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland na terugkeer uit Polen ongewijzigd heeft voortgezet. Eiser is in eenzelfde soort situatie aangetroffen als gold op het moment dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland werd beëindigd. Eiser is kort na zijn uitzetting op 10 februari 2025, namelijk op 10 maart 2025, aangehouden op verdenking van een winkeldiefstal in Nederland, waarvoor hij inmiddels een gevangenisstraf heeft uitgezeten . Nader onderzoek door de minister was niet noodzakelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de gronden 3a en 3b, in samenhang gezien en gelet op de motivering van de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat. De minister heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarden om Nederland weer in te reizen. Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn (onrechtmatige) verblijf in Nederland. Nu er daarmee voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen, laat de rechtbank de bespreking van de overige gronden achterwege. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Er is onvoldoende rekening gehouden met eisers verklaring dat hij naar België wil, omdat hij daar werk heeft. Dat een individuele belangenafweging is gemaakt blijkt onvoldoende uit de maatregel.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om een lichter middel op te leggen. Gelet op de aangenomen feitelijke gronden en de motivering van die gronden bestaat er een duidelijk risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. De minister heeft verder in dit kader meegewogen dat eiser een overlast gevende vreemdeling is die kort na zijn overdracht aan Polen weer in Nederland is aangetroffen en aangehouden. Eiser heeft enkel gesteld dat hij wil werken in België, maar heeft niet met stukken onderbouwd dat hij (zicht op) werk heeft. . Behalve dat hij naar België wil vertrekken heeft eiser, ook op de zitting, geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.