In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 9 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 21 mei 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.
De rechtbank heeft op 2 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door mr. A.N.V. Badhoe. De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld in de periode tot de opheffing van de maatregel. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2025 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.