Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: R. Hopman).
Procesverloop
Overwegingen
Voortvarendheid
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Marokkaanse man, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 mei 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 juni 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en een tolk, Z. Hamidi, aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, R. Hopman.
De rechtbank overwoog dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden 3a en 3g, evenals de lichte gronden 4c en 4d, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De eiser had aangevoerd dat hij bij zijn familie kon verblijven en dat zij hem financieel konden ondersteunen, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd.
De rechtbank oordeelde verder dat de minister voortvarend handelde in de uitzetting van de eiser, aangezien er al stappen waren ondernomen voor de aanvraag van een laissez-passer. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 juni 2025.