In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het verlengingsbesluit van de minister van Asiel en Migratie van 19 maart 2025 beoordeeld. De minister had besloten de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië te verlengen, omdat hij zou zijn ondergedoken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet tijdig en duidelijk is geïnformeerd over de overdracht. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. Volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening kan de overdrachtstermijn worden verlengd tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt. De rechtbank oordeelt dat niet vaststaat dat eiser op de hoogte was van het moment van de overdracht. Eiser was op de avond voor de overdracht niet op de opvanglocatie aanwezig en had niet verwacht dat hij 's nachts zou worden opgehaald. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat eiser op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij op de hoogte was gesteld van de ophaaltijd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het verlengingsbesluit en veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie naar asielzoekers over hun verplichtingen en de gevolgen van het niet meewerken aan de overdracht.