ECLI:NL:RBDHA:2025:12131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686136 / JE RK 25-981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 20 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2014. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van negen maanden, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen. De Raad verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de ouders, door hun alcoholmisbruik, de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar zouden brengen. Tijdens de zitting op 20 juni 2025, waar de ouders en hun advocaat aanwezig waren, werd duidelijk dat de ouders zich bewust zijn van hun problemen en gemotiveerd zijn om aan hun situatie te werken. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel er zorgen zijn over het alcoholgebruik van de ouders, de thuissituatie op dat moment voldoende stabiel was om de minderjarige bij hen te laten wonen. De kinderrechter heeft de ouders en de gecertificeerde instelling betrokken bij de beslissing en heeft de Raad verzocht om een update te geven over de situatie van de minderjarige voor de volgende zitting. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/686136 / JE RK 25-981
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.I. Echteld te Gouda,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] .
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 juni 2025;
- de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling van 17 juni 2025, ingediend door de Raad op 17 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met de advocaat van de moeder en bijgestaan door een tolk;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
Bij beschikking van 3 april 2025 is [minderjarige] onder voorlopige voogdij gesteld van de gecertificeerde instelling. De voorlopige voogdij loopt tot 21 juni 2025, tenzij voor die tijd wordt verzocht om een voorziening in het gezag. De Raad heeft niet verzocht om een voorziening in het gezag. Vanaf 21 juni 2025 zal de moeder daarom wederom belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van twee maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de Raad het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van een maand.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] is in het afgelopen jaar door zijn ouders blootgesteld aan meerdere heftige gebeurtenissen, die vrijwel allemaal te maken hadden met het alcoholmisbruik van de ouders. De vader heeft tweemaal een alcoholinsult gekregen. De moeder is in mei 2024 in het ziekenhuis opgenomen vanwege een alcoholdelier. De Raad heeft zorgen over de impact die deze gebeurtenissen hebben gehad op het welzijn van [minderjarige] . Hij uit zijn emoties en gevoelens niet. De inzet van speltherapie zou passend kunnen zijn, zodat [minderjarige] zich meer kan gaan uiten. De Raad is bezorgd dat sprake is geweest van parentificatie, omdat [minderjarige] hulpdiensten heeft moeten bellen en voor zijn ouders heeft gezorgd. De zorgen om ouders zijn gelegen in hun afhankelijkheid van alcohol en de problemen die dit in hun gezondheid en beschikbaarheid als opvoeder veroorzaakt. De Raad vindt het van belang dat beide ouders behandeling aangaan dan wel voortzetten gericht op alcoholgebruik. De vader laat sinds een maand een positieve verandering zien bij zijn behandeling bij de [kliniek] . Hij is gemotiveerd om van de alcohol af te blijven en komt alle afspraken na. Ook de moeder is hard bezig geweest met haar revalidatie. [minderjarige] verblijft sinds eind maart 2025 in een bestandpleeggezin bij twee pleegvaders. Dat past niet bij de cultuur en religie van de ouders. De afgelopen weken is het contact tussen de moeder en [minderjarige] begeleid door ambulante spoedhulpverlening. In het contact worden weinig zorgen gezien. De jeugdbeschermer geeft bovendien aan dat [minderjarige] steeds stiller wordt in het pleeggezin. De ouders zijn gemotiveerd om aan zichzelf te werken. Hierdoor wordt de thuissituatie stabieler. De Raad heeft er daarom vertrouwen in dat [minderjarige] op korte termijn terug naar huis kan. Daarbij is intensieve opvoedondersteuning in de vorm van een VUHP-traject noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen. Bij de start van dit traject zal [minderjarige] in het pleeggezin verblijven en na enkele weken kan hij thuis worden geplaatst. Daarvoor is een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een maand noodzakelijk. Daarnaast is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om zicht te houden op de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders thuis, om hulpverlening in te zetten en om de ontwikkelingen te blijven monitoren om ervoor te zorgen dat een langdurige positieve verandering ontstaat. Gezien het langdurige karakter van de problematiek is de duur van een jaar daarvoor passend en geboden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de ouders doordrongen zijn van de ernst van de situatie en het feit dat zij hulp nodig hebben. De ouders hebben de afgelopen periode enorme stappen gemaakt. De vader ondervindt steun van zijn begeleiders bij de [kliniek] en is zich ervan bewust hoe belangrijk deze behandeling is. De moeder beseft dat elke druppel alcohol haar haar leven kan kosten. Zij drinkt dan ook niet meer. De ouders willen dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar huis komt. [minderjarige] heeft hen verteld dat hij graag naar huis zou willen en dat hij zijn ouders mist. De plaatsing bij het pleeggezin levert spanning op vanwege de culturele verschillen tussen de gezinnen. Daarom is het in het belang van [minderjarige] dat hij zo snel mogelijk terug naar huis kan.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling is echter van mening dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De jeugdbeschermer ziet twee betrokken ouders die gemotiveerd zijn om aan zichzelf te werken. De thuissituatie bij de ouders is inmiddels stabiel en de benodigde hulpverlening is betrokken. Bovendien zijn er geen zorgen naar voren gekomen tijdens de bezoeken. De jeugdbeschermer merkt ook dat [minderjarige] zijn ouders mist. Gelet op het bovenstaande is een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk, omdat de thuissituatie bij de ouders op dit moment goed genoeg is. Een uithuisplaatsing kan mogelijk nog schadelijker voor [minderjarige] zijn. De ondertoezichtstelling is wel noodzakelijk, omdat de ouders baat hebben bij verdere ondersteuning.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zijn met name gelegen in het alcoholgebruik van de ouders en de impact daarvan op [minderjarige] . Op school en door de betrokken hulpverlening wordt gezien hij het moeilijk vindt om zijn emoties en gevoelens te uiten. Ook zijn er zorgen dat sprake is geweest van parentificatie van [minderjarige] . Daarom kan de inzet van speltherapie passend zijn, zodat [minderjarige] begeleid en ondersteund kan worden bij het uiten van zijn emoties. Beide ouders hebben de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en zijn gemotiveerd om hieraan te blijven werken. Deze positieve ontwikkeling is echter nog pril. Gelet op het hardnekkige en langdurige karakter van de problematiek is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om de ouders hierbij te ondersteunen, zicht te houden op de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] , en ervoor zorg te dragen dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet en wordt voortgezet.
5.3.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. Aangezien de ouders hard op weg zijn, ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek voor een kortere duur toe te wijzen en aan te houden voor het overige. De kinderrechter stelt [minderjarige] daarom onder toezicht voor de duur van negen maanden en houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de actuele stand van zaken.
5.4.
De kinderrechter oordeelt verder dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders bewust zijn van het feit dat hun alcoholgebruik en het effect daarvan op hun beschikbaarheid als opvoeder een negatieve invloed heeft gehad op de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij zetten zich gemotiveerd in om de thuissituatie te verbeteren. De komende periode zal intensieve opvoedondersteuning in de vorm van een VUHP-traject worden ingezet om de ouders daarbij te ondersteunen. De kinderrechter verwacht dat de zorgen die er zijn binnen de ondertoezichtstelling opgepakt worden, zodat daarmee de situatie verbeterd kan worden. Hoewel de kinderrechter [minderjarige] niet zelf heeft kunnen spreken, hebben zowel de ouders als de jeugdbeschermer naar voren gebracht dat [minderjarige] zijn ouders mist en graag weer thuis zou willen wonen. Ook worden er geen zorgen gezien in de interactie tussen de ouders en [minderjarige] . Een machtiging tot uithuisplaatsing is onder deze omstandigheden niet noodzakelijk. De kinderrechter zal het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] daarom afwijzen.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 20 juni 2025 tot 20 maart 2026;
6.2.
wijst af het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen voor 20 maart 2026, tegen welke zitting moeten worden opgeroepen:
- de ouders;
- [minderjarige] voor het kindgesprek;
- de advocaat van de moeder;
- de Raad;
- de gecertificeerde instelling.
6.5.
verzoekt de Raad om
uiterlijk twee weken voorafgaand aan de voornoemde zittingeen schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen over de actuele stand van zaken en daarin aan te geven of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 7 juli 2025.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.