ECLI:NL:RBDHA:2025:12159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/09/670646 / FA RK 24-5670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de kinderalimentatie voor hun kind, geboren op een onbekende datum. De moeder verzocht de vader om een maandelijkse bijdrage van € 250 voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, terwijl de vader stelde dat hij geen bijdrage kon betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet heeft aangetoond dat hij inspanningen heeft verricht om inkomen te genereren. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader vastgesteld op basis van een fictief inkomen ter hoogte van het minimumloon, wat resulteert in een maandelijkse bijdrage van € 110. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling tussen de vader en het kind besproken, maar deze niet in het dictum opgenomen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 1 augustus 2025 en bepaald dat de alimentatie jaarlijks geïndexeerd zal worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/670646 / FA RK 24-5670
Kinderalimentatie
Beschikking van 8 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Devkinandan,
e n
[de vader],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.C.G. Voogt.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 en 2, ingediend op 2 augustus 2024;
het bericht van de moeder van 14 augustus 2024, met bijlage;
het verweerschrift van de vader met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek);
het bericht van de moeder van 5 november 2024;
het bericht van de moeder van 31 januari 2025;
het bericht van de moeder van 5 februari 2025, met bijlage, en
het bericht van de vader van 27 juni 2025, met bijlage 1, en
et bericht van de moeder van 30 juni 2025, met bijlagen 1 tot en met 6.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De moeder is de ouder van [het kind], geboren op [geboortedatum].Het kind staat ingeschreven op het adres van de moeder.
Wat ligt voor?
2.2.
De moeder wil dat de vader met ingang van 1 augustus 2024 een bedrag van € 250 per maand aan kinderalimentatie aan haar gaat betalen. De moeder stelt dat de vader als biologisch vader onderhoudsplichtig is voor [het kind]. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding en dat de vader dit bedrag kan betalen.
2.3.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Hij zegt dat hij geen bijdrage kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader vanaf de datum van deze beschikking een kinderalimentatie van € 110 per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
overeenstemming omgang
3.2.
Ter zitting is gevraagd naar de huidige situatie van de moeder en de vader. Op verzoek van de moeder is de omgang tussen de vader en [het kind] ter sprake gebracht en hebben partijen hierover samen afspraken kunnen maken. De moeder en de vader zijn het erover eens dat [het kind] één keer per veertien dagen van vrijdag na school tot en met zaterdagavond na het avondeten bij de vader verblijft. Zoals ter zitting is besproken zal de rechtbank de overeenstemming niet in het dictum opnemen, omdat een verzoek over de omgangsregeling niet ter beoordeling voorlag. De rechtbank complimenteert partijen met deze overeenstemming over de omgangsregeling, want het is in het belang van [het kind] dat zij structureel contact heeft met haar vader, zodat zij haar vader leert kennen.
ontvankelijkheid
3.3.
Tussen de moeder en de vader staat niet ter discussie dat de vader als verwekker onderhoudsplichtig voor [het kind] is [1] , zodat de rechtbank ook daarvan uitgaat.
behoefte[het kind]
3.4.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.5.
Toen [het kind] werd geboren waren zowel de moeder als de vader minderjarig (15 jaar) en hadden geen eigen inkomsten. De zorg voor en opvoeding van kinderen kosten echter geld en de rechtbank gaat er vanuit dat [het kind] behoefte aan een bijdrage heeft. Omdat niet weersproken is dat [het kind] behoefte heeft aan de verzochte bijdrage van € 250 per maand, en dit de rechtbank voorkomt als een redelijk bedrag, gaat de rechtbank daarvan uit. De rechtbank stelt de behoefte vast op dat bedrag. Gecorrigeerd voor de inflatie (indexering) is dat in 2025 € 266 per maand.
draagkracht ouders
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
3.7.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen.
draagkracht moeder
3.8.
De moeder volgt een opleiding en draagt de volledige zorg voor [het kind]. Van de moeder kan niet verwacht worden dat zij daarnaast nog inkomsten genereert. De rechtbank stelt de draagkracht van de moeder daarom op het minimum van € 25 per maand.
draagkracht vader
3.9.
De vader is inmiddels twintig jaar en heeft ter zitting verklaard dat hij op zijn zeventiende is gestopt met school en sindsdien geen opleiding meer heeft gevolgd. Het plan van de vader om werk te zoeken en inkomen te verwerven is tot op heden niet gelukt. De vader heeft één bijlage overgelegd waaruit een beperkt inkomen in 2024 blijkt (éénmalig een bedrag van € 400 in 2024), maar het is de rechtbank niet duidelijk van wie dat inkomen is aangezien een naam ontbreekt. Ter zitting heeft de vader daarnaar gevraagd verklaard dat hij veel solliciteert. Stukken daarvan heeft de rechtbank echter niet gezien. De moeder heeft ter zitting gemeld dat zij informatie heeft dat de vader wel inkomsten heeft. De rechter heeft de vader gevraagd of dit klopt. De vader heeft daarop verklaard dat hij een paar maanden magazijnwerk heeft gedaan, maar dat hij dat te zwaar werk vond.
De rechtbank is het met de moeder eens dat de vader niet heeft aangetoond dat hij de afgelopen drie jaren inspanningen heeft verricht om inkomen te genereren of dat dit niet van hem gevergd kan worden. De enkele stelling dat werken hem zwaar valt, is zonder nadere toelichting of onderbouwing onvoldoende. Gezien zijn leeftijd en de huidige arbeidsmarkt moet de vader in staat worden geacht minimaal inkomen te verwerven ter hoogte van het minimumloon. En daarom zal de rechtbank daarmee rekenen.
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank daarom met een fictief inkomen van € 25.879 bruto per jaar. Dat inkomen is gebaseerd op het minimumloon van een twintigjarige van € 11,52 per uur op basis van een 40-urige werkweek, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Het NBI is dan € 2.065. [3]
3.11.
Omdat het NBI van de vader lager is dan € 2.125 baseert de rechtbank zijn de draagkracht op de draagkrachttabel in het rapport Alimentatienormen. Volgens die draagkrachttabel heeft de vader een draagkracht van € 110 per maand.
verdeling kosten
3.12.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.13.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de vader en de moeder samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [het kind]. Hun gezamenlijke draagkracht is € 135 per maand, terwijl de kosten van [het kind] € 266 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 131 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vader met € 110 per maand moet bijdragen in de kosten van [het kind].
geen zorgkorting
3.14.
Vanwege het grote tekort aan draagkracht, past de rechtbank geen zorgkorting toe.
ingangsdatum
3.15.
De wet [4] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.16.
Hier hanteert de rechtbank 1 augustus 2025 als ingangsdatum, zodat de vader niet geconfronteerd wordt met een achterstand in de kinderalimentatie en hij de tussenliggende weken kan gebruiken om een baan te vinden.
3.17.
De rechtbank zal daarom beslissen dat vader met ingang van 1 augustus 2025 een bedrag van € 110 per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
3.18.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.20.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij de ouders zijn van [het kind].

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader met ingang van 1 augustus 2025 een bedrag van € 110 per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind];
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
bepaalt dat deze alimentatie jaarlijks wordt geïndexeerd op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek, voor het eerst per 1 januari 2026;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de moeder en de vader allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.E. Allegro, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage(n):
1. draagkracht van de vader

Voetnoten

1.Artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Bijlage 1: draagkracht van de vader.
4.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.