ECLI:NL:RBDHA:2025:12163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.17513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag van Nigeriaanse vrouw en haar kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvraag van een Nigeriaanse vrouw en haar twee minderjarige kinderen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn gepresenteerd die relevant zijn voor de beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de aanvraag als een last-minute aanvraag moet worden beschouwd, aangezien de vrouw op 18 maart 2025 haar aanvraag indiende, terwijl haar uitzetting naar Nigeria op 20 maart 2025 gepland stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere asielmotieven, waaronder de vrees voor besnijdenis van de dochters, al in eerdere procedures zijn beoordeeld en dat de vrouw geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die haar aanvraag zouden kunnen onderbouwen.

Het procesverloop laat zien dat de vrouw eerder asiel heeft aangevraagd, maar dat deze aanvragen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw, waaronder de claim dat zij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen, niet gevolgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister op goede gronden de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van de vrouw ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de toepassing van het Vreemdelingenrecht en de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [datum 1] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam kind 1] ,

geboren op [datum 2] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [datum 3] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3] ,
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de opvolgende asielaanvraag van eiseres en haar kinderen. De minister heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft de opvolgende asielaanvraag aangemerkt als een last-minute aanvraag. Verder vindt de minister dat eiseres in haar opvolgende asielaanvraag geen nieuwe elementen en bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft eerder, namelijk op 12 november 2019, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 3 februari 2020 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 10 augustus 2021 het beroep van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard. [1]
2.1.
Eiseres heeft op 3 maart 2022 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Met het besluit van 29 april 2024 heeft de minister deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Het door eiseres ingesteld beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 29 oktober 2024 door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard. [2] Daarmee staat het besluit van
29 april 2024 in rechte vast.
2.2.
Eiseres en haar kinderen zijn op 12 maart 2025 in vreemdelingenbewaring gesteld met als doel hen uit te zetten naar Nigeria. Eiseres heeft mede namens haar kinderen op
18 maart 2025 haar derde en huidige asielaanvraag ingediend. Vanwege de geplande uitzetting van eiseres op 20 maart 2025 heeft de minister deze aanvraag aangemerkt als een last-minute aanvraag en heeft zij beoordeeld of het indienen van de asielaanvraag het gevolg heeft dat de uitzetting van eiseres achterwege blijft. Eiseres is op 19 maart 2025 [3] gehoord over haar asielmotieven.
2.3.
Met een besluit van 19 maart 2025 heeft de minister geconcludeerd dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag en dat haar opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Daarom heeft de minister op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb [4] geoordeeld dat de uitzetting van eiseres niet achterwege wordt gelaten. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.4. Op 20 maart 2025 is eiseres met haar kinderen uitgezet naar Nigeria.
2.5.
Nadat de minister op 24 maart 2025 het voornemen kenbaar heeft gemaakt, heeft zij met het bestreden besluit van 9 april 2025 de derde asielaanvraag van eiseres
niet-ontvankelijk verklaard. [5]
2.6.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 22 april 2025 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend en daarbij producties, waaronder foto’s, gevoegd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet op de zitting verschenen. Zij hebben de rechtbank verzocht om de zaak op de stukken af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiseres legt aan haar derde asielaanvraag ten grondslag dat uit een politierapport de aanval en moord blijkt op haar eerste partner in Nigeria door een cult (bende). De naam van eiseres is in het rapport vermeld en zij moest vluchten voor haar leven. Zij is een alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen, zonder sociaal netwerk in Nigeria en bij terugkeer komt zij op straat terecht. Eiseres vreest voor besnijdenis van haar dochters. Haar dochter [naam dochter] is zorgbehoevend en volgt speciaal onderwijs in verband met oogproblemen. Ook gaat haar dochter vanwege problemen met praten naar logopedie.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende (derde) asielaanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De minister heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Beroepsgronden eiseres
5. Eiseres verwijst allereerst naar wat zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de in de zienswijze genoemde argumenten. Met de verwijzing geeft eiseres niet concreet aan waarom de reactie van de minister volgens haar niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in de zienswijze en/of eerder naar voren is gebracht.
5.2.
Eiseres voert verder aan dat de minister haar opvolgende aanvraag ten onrechte heeft aangemerkt als een last-minute aanvraag. Zij stelt dat ten onrechte aan haar is tegengeworpen dat zij last minute heeft verzocht om asiel om haar uitzetting te frustreren. Eiseres wijst erop dat zij bij haar piketadvocaat kenbaar had gemaakt dat zij opnieuw asiel wilde aanvragen. Het kantoor van haar gemachtigde is niet benaderd door de piketadvocaat. Eiseres heeft daarop in detentie alsnog contact weten te vinden met het kantoor waarna er geprobeerd is om haar zo spoedig mogelijk te bezoeken in verband met haar asielaanvraag. Eiseres is met haar kinderen binnen twee weken na de maatregel van bewaring op 20 maart 2025 uitgezet naar Nigeria. Zij was niet in staat om eerder haar asielverzoek formeel in te dienen, hoewel zij meerdere malen kenbaar heeft gemaakt niet terug te kunnen naar Nigeria.
Heeft de minister op goede gronden de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard?
6. De beroepsgronden kunnen niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet tot een inhoudelijke beoordeling heeft hoeven komen in deze procedure en dat de derde asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
6.1.
De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat de op 18 maart 2025 ingediende derde asielaanvraag is aangemerkt als een last-minute aanvraag en dat uitzetting van eiseres op grond van één van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1 van het Vb 2000 niet achterwege is gelaten. In het bestreden besluit heeft de minister dat voldoende deugdelijk gemotiveerd. Van belang hierbij is dat uit paragraaf C1/2.9 van de Vc [6] volgt dat 3.1-besluiten worden genomen na opvolgende asielaanvragen die vlak voor de reeds geplande feitelijke uitzetting of overdracht worden ingediend. Er is dan sprake van een ‘last-minute aanvraag’. De minister heeft daarom eerst beoordeeld of de derde asielaanvraag tot gevolg heeft dat de overdracht of uitzetting op grond van artikel 3.1 van het Vb achterwege blijft. Dat is hier ook gebeurd, en daarover is een 3.1-besluit genomen. Dat besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. De stelling van eiseres dat ten onrechte aan haar is tegengeworpen dat zij een last-minute aanvraag heeft ingediend om haar uitzetting te frustreren, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. De minister heeft op de zitting gesteld dat het betoog van eiseres is opgevat als een schending van het procesbelang. Daarbij heeft zij gesteld dat eiseres tijdens de vertrekgesprekken [7] niet heeft aangegeven een asielaanvraag te willen indienen en dat zij in bewaring ook geen asielaanvraag heeft gedaan. De minister wijst er daarbij terecht op dat eiseres pas op
18 maart 2025 een opvolgende (derde) asielaanvraag heeft ingediend, terwijl zij toen al wist dat haar uitzetting naar Nigeria op 20 maart 2025 dreigde. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat geen sprake is van schending van het procesbelang. Dat eiseres stelt dat zij niet in staat was om eerder formeel een asielaanvraag in te dienen, heeft de minister niet hoeven volgen. Eiseres heeft dat namelijk niet aannemelijk gemaakt.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. De minister heeft bij haar standpunt kunnen betrekken dat eiseres geen documenten heeft overgelegd om haar opvolgende asielaanvraag te onderbouwen. Zij heeft daarbij van belang mogen vinden dat eiseres ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om documenten te overleggen en dat zij dit niet heeft gedaan. De minister heeft eiseres daarom terecht niet gevolgd in haar standpunt dat zij zou zijn benadeeld in haar procesbelang.
6.3.
De rechtbank volgt de minister in haar standpunt in het bestreden besluit, en in het voornemen van 24 maart 2025, dat het asielmotief van eiseres, namelijk dat zij vreest voor besnijdenis van haar dochter, al in de eerdere (in rechte vaststaande) asielprocedure is beoordeeld. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 29 oktober 2024 is in rechtsoverwegingen 8 en 8.1 het asielmotief van eiseres al beoordeeld. Wat eiseres daarover in beroep aanvoert is niet nieuw. Dat eiseres stelt dat de vrees voor besnijdenis van haar dochter niet in samenhang is beoordeeld met het gegeven dat zij een alleenstaande vrouw is zonder sociaal netwerk, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat het betoog van eiseres niet nieuw is. Daarbij heeft zij erop gewezen dat in het algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023 niet staat dat een alleenstaande vrouw bij terugkeer naar Nigeria meer kans loopt op besnijdenis, omdat er veel alleenstaande vrouwen zijn in Nigeria. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 24 januari 2024 [8] , slaagt niet. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat de door eiseres genoemde zaak niet vergelijkbaar is met haar zaak. Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat het relaas in de door eiseres genoemde zaak wel geloofwaardig is geacht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Het beroep van eiseres op schending van artikel 3 van het EVRM [9] , slaagt, gelet op wat hiervoor is overwogen, daarom niet.
6.4.
Eiseres heeft in beroep foto’s over haar leefsituatie en die van haar twee minderjarige kinderen in Nigeria, foto’s van de grafstenen van haar ouders en screenshots van een digitaal gesprek overgelegd. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat deze stukken niet kunnen afdoen aan het eerdere geloofwaardigheidsoordeel en niet relevant zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Daarbij heeft zij gesteld dat de minister gelooft dat eiseres het moeilijk heeft in Nigeria met haar twee kinderen. Zij wijst er daarbij terecht op dat uit de verslagen van de vertrekgesprekken is gebleken dat eiseres alle hulp heeft afgeslagen. Gelet hierop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat de door eiseres in beroep overgelegde stukken niet kunnen afdoen aan het eerdere (in rechte vaststaande) oordeel in de vorige asielprocedure.
6.5.
Eiseres heeft op 19 maart 2025 voor haar dochter een aanvraag gedaan om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 20 maart 2025 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet heeft gereageerd op de herstelverzuimbrief van 19 maart 2025 om vóór 20 maart 2025 de gevraagde ontbrekende informatie per e-mail aan de minister te sturen. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat het betoog van eiseres in beroep dat de gegeven termijn om de gevraagde informatie aan te leveren te kort was, buiten de omvang van onderhavige procedure valt. Daarbij heeft zij gesteld dat eiseres wist van de medische situatie van haar dochter en dat zij de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw veel eerder had kunnen doen. De rechtbank volgt de minister hierin.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de opvolgende aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL20.2875 en NL20.2877.
2.NL24.21613.
3.Gehoor opvolgende aanvraag artikel 3.1 Vb.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.De verslagen van de vertrekgesprekken van 13 december 2024, 17 januari 2025, 6 februari 2025.
8.NL23.28907.
9.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.