ECLI:NL:RBDHA:2025:12170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.1797 en NL25.1799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eisers, bestaande uit een echtpaar met de Turkmeense nationaliteit en hun dochter met de Oekraïense nationaliteit, hebben verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming (RTB) vanwege de oorlog in Oekraïne. De minister heeft hen echter medegedeeld dat zij niet in aanmerking komen voor deze bescherming, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Richtlijn. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres 1 op de peildatum geen geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning had, en dat eiser ook niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, en dat eisers geen recht hebben op tijdelijke bescherming in Nederland. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de argumenten van eisers niet voldoende zijn onderbouwd. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor tijdelijke bescherming en de noodzaak voor derdelanders om aan specifieke criteria te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.1797 en NL25.1799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1

[eiser], V-nummer: [v-nummer 2] , eiser
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 2
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen verblijfsrecht in Nederland hebben op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (de Richtlijn).
1.1.
Met het besluit van 9 oktober 2024 heeft verweerder medegedeeld dat eisers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 17 december 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mevrouw [naam] als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1996 en eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1996. Zij hebben beiden de Turkmeense nationaliteit. Hun dochter, eiseres 2, is geboren op [geboortedatum 3] 2023 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 26 september 2024 hebben eisers kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op de tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
3. Verweerder heeft aan eisers medegedeeld dat zij geen aanspraak kunnen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Voor derdelanders met een andere nationaliteit dan de Oekraïense, zoals eiseres 1 en eiser, geldt dat zij aanspraak kunnen maken op die tijdelijke bescherming als zij op 23 februari 2022 een geldige en permanente Oekraïense verblijfsvergunning hadden. Eiseres 1 beschikte op die datum niet over een geldige en permanente Oekraïense verblijfsvergunning, die kreeg zij pas in 2024, en valt om die reden niet onder de richtlijn. Eiser beschikte op die datum ook niet over een geldige en permanente Oekraïense verblijfsvergunning. Hoewel eiseres 2 de Oekraïense nationaliteit heeft, geldt het verblijfsrecht van eiseres 1 en eiser ook voor haar. Eisers behoren daarom niet tot één van de groepen ontheemden uit Oekraïne die recht hebben op tijdelijke bescherming in Nederland. [2]
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte vastgesteld dat eisers geen recht hebben op tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Eiseres 1 heeft een Oekraïense verblijfsvergunning die geldig is van 13 augustus 2020 tot 31 augustus 2024, en daarna is verlengd tot 12 augustus 2034. Hierdoor heeft eiseres 1 wel een permanente verblijfsvergunning. Dit wordt bevestigd doordat eiseres 2 bij haar geboorte op [geboortedatum 3] 2023 de Oekraïense nationaliteit heeft verkregen. Eiser had zijn tijdelijke verblijfsvergunning kunnen laten omzetten naar een permanente verblijfsvergunning op basis van de verblijfstitels van eiseres 1 en eiseres 2, maar was genoodzaakt om te vluchten. Als echtgenoot van eiseres 1 en vader van eiseres 2 heeft hij wel als direct familielid recht op tijdelijke bescherming. [3] Eisers doen ook een beroep op artikel 8 van het EVRM. [4] Ten slotte heeft verweerder ook ten onrechte de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Op grond van de Richtlijn kan de Raad van de Europese Unie (de Raad) bij een massale toestroom van ontheemden een besluit aannemen, waarin wordt bepaald dat bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaten tijdelijke bescherming krijgen op grond van de Richtlijn. Nederland heeft de Richtlijn bij wet van 16 december 2004 in het nationale recht geïmplementeerd. [5] De Raad heeft vervolgens met het Uitvoeringsbesluit bepaald dat de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne overeenkomstig de Richtlijn tijdelijke bescherming krijgen. [6] Het gaat om Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven, onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne (derdelanders) die voor 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten en gezinsleden van voorgenoemde personen. Ook de Europese Commissie heeft zich hierover uitgelaten in de Mededeling over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van het Uitvoeringsbesluit. [7] Ook heeft Nederland het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) en daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door tijdelijke bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd.
7. De rechtbank overweegt dat eiser en eiseres 1 als derdelanders in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming [8] als zij op 23 februari 2022 (de peildatum) beschikten over een geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning.
7.1.
Aan de hand van de overgelegde stukken stelt de rechtbank met verweerder vast dat niet is onderbouwd dat eiseres 1 beschikt over een Oekraïense permanente verblijfsvergunning die geldig was op de peildatum. Op de permanente verblijfsvergunning van eiseres 1 staat namelijk dat deze is afgegeven op 13 augustus 2024. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de stelling van eisers dat uit het feit dat hun dochter bij haar geboorte de Oekraïense nationaliteit heeft verkregen blijkt dat eiseres 1 in Oekraïne al een permanente verblijfsvergunning had niet is onderbouwd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers nog aangevoerd dat eiseres 1 vanaf 1 januari 2022 reeds in aanmerking kwam voor een permanente verblijfsvergunning, maar geen mogelijkheid had om haar verblijfsdocument om te wisselen. Eiseres 1 zou daarover een brief hebben ontvangen, maar vanwege de onveilige situatie in Oekraïne kan zij dit niet aantonen. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt met enig begin van bewijs dat eiseres 1 vanaf 1 januari 2022 reeds in aanmerking kwam voor een permanente verblijfsvergunning.
7.2.
Aan de hand van de overgelegde stukken stelt de rechtbank ook met verweerder vast dat niet is onderbouwd dat eiser beschikt over een Oekraïense permanente verblijfsvergunning die geldig was op de peildatum. De stelling dat eiser zijn tijdelijke verblijfsvergunning had kunnen laten omzetten naar een permanente verblijfsvergunning doet daar niet aan af.
8. Ten aanzien van eiseres 2 overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel eiseres 2 de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft verweerder kunnen concluderen dat het verblijfsrecht van eiseres 1 en eiser ook voor haar geldt en dat zij niet zelfstandig onder de Richtlijn valt. Verweerder heeft daarbij ook kunnen stellen dat zelfs indien het verblijfsrecht van eiseres 2 zelfstandig werd beoordeeld, eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 3] 2023 en dus niet voor de peildatum in Oekraïne heeft verbleven.
9. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eisers niet behoren tot één van de groepen ontheemden uit Oekraïne die recht hebben op tijdelijke bescherming in Nederland.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen, omdat zij dit niet hebben onderbouwd en uit het aanmeldgehoor niet blijkt dat zij geen andere gezins- of familieleden in Nederland of een ander EU-land hebben.
11. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De hoogste bestuursrechter heeft eerder geoordeeld dat het horen in bezwaar een belangrijk onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er van tevoren redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat dat was vreemdeling in zijn bezwaar aanvoert niet hoeft te leiden tot een ander besluit. [9] De rechtbank oordeelt dat verweerder mocht vinden dat van die twijfel geen sprake was. Er is niet gebleken dat het beeld dat verweerder had bij het nemen van het bestreden besluit niet compleet of onjuist was, waardoor verweerder eisers had moeten horen voordat hij zijn besluit zou nemen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Gelet op artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
3.Als bedoeld in artikel 15, lid 1 onder a van de Richtlijn of artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en vierde lid van het Uitvoeringsbesluit.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Wet van 16 december 2004 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van de richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L212), Staatsblad, 28 december 2004, 691.
6.Artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
7.Pagina 5 en 6 van de Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (2022/C 126 I/01) (de Mededeling van de Commissie).
8.Op grond van artikel 3.9a van het VV.
9.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.