ECLI:NL:RBDHA:2025:12185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/8211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor het houden van paarden in strijd met bestemmingsplan

Deze uitspraak betreft een last onder dwangsom die is opgelegd aan eisers door het college van burgemeester en wethouders van Teylingen. De eisers, die het perceel in maart 2008 hebben aangekocht, zijn het niet eens met de last die hen verplicht om voor 13 maart 2024 alle voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden te verwijderen. De rechtbank heeft op 10 juli 2025 geoordeeld dat het college de last onder dwangsom terecht heeft opgelegd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en dat de containers die op het perceel staan zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de nadelige gevolgen van handhaving niet onevenredig zijn in verhouding tot het te dienen doel. De eisers hebben geen gelijk gekregen en het beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om het besluit op de hoogte van de dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn onrechtmatig te achten. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] e.a., uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint),
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen

(gemachtigde: mr. M.L. Hansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de oplegging van de last onder dwangsom.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de last onder dwangsom heeft mogen opleggen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft eisers elk met een afzonderlijk besluit van 13 september 2023 onder andere de last opgelegd om vóór 13 maart 2024 alle voorzieningen op het perceel [straatnaam] sectie [sectie] , nummer [nummer] (het perceel) ten behoeve van het houden van paarden - behoudens een paardenbak die overgangsrechtelijk is beschermd - te verwijderen en verwijderd te houden. Het gaat in ieder geval om: bouwwerken in gebruik als paardenstal/paddock en opslagruimte voor materialen ten behoeve van de paarden. Bij niet voldoen aan de lastgeving verbeuren eisers een dwangsom van € 5.000,- per constatering (met een submaximum van € 5.000,- per week) en een maximum van € 20.000,-.
2.1.
Met de bestreden besluiten van 4 september 2024 op de bezwaren van eisers is het college bij deze besluiten gebleven.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers en het college hebben aanvullende stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde, [naam 1] , eigenares van een op het perceel gestald paard, de gemachtigde van het college en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eisers hebben het perceel aangekocht in maart 2008. Onbestreden is dat er op dat moment paarden, een paardenbak, een hekwerk en een container op het perceel aanwezig waren.
3.1.
Een toezichthouder van het college heeft tijdens een bezoek op 2 juli 2019 geconstateerd dat het gebruik van het perceel in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Eisers hebben daaropvolgend gesproken met het college over de situatie op het perceel en hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een zienswijze te geven tegen de voorgenomen lasten onder dwangsom.
3.2.
Het bestreden besluit omvatte aanvankelijk meerdere lasten, waaronder de last om het houden van paarden op het perceel te beëindigen en nadien beëindigd te houden. Met het aanvullende besluit van 27 maart 2025 heeft het college deze en een andere last ingetrokken, omdat eisers het overgangsrechtelijk gebruik van het grasland als paardenweide aannemelijk hebben gemaakt. Het college heeft in dat besluit ook vastgesteld dat eisers aan een ander deel van de opgelegde lasten hebben voldaan. Daardoor ligt alleen de in deze uitspraak onder 2 genoemde last nog ter beoordeling van de rechtbank voor.
3.3.
Eisers hebben naast het beroepschrift ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 december 2023 gedeeltelijk toegewezen en bij wijze van voorlopige voorziening twee lasten (die later met het besluit van 27 maart 2025 zijn ingetrokken) geschorst tot aan de uitspraak op dit beroep. Ook is de opgelegde dwangsom gematigd tot € 2.500,- per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 10.000,-. Voor het overige is het verzoek afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Nu de lasten onder dwangsom zijn opgelegd bij besluit van 13 september 2023, blijft in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
Is er sprake van een overtreding?
5. Op het perceel rust de bestemming ‘Agrarisch – Grondgebonden veehouderij – waardevolle graslanden’. Op grond van artikel 14.2, onder a, van het bestemmingsplan mogen gebouwen en bouwwerken uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Op het perceel bevinden zich containers die in gebruik zijn als schuilplek en opslagruimte ten behoeve van de paarden. Onbestreden is dat de containers zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd en niet overgangsrechtelijk zijn beschermd. In zoverre is dan ook sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Het college was daarom in beginsel bevoegd tot handhaving over te gaan.
Beginselplicht tot handhaving
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1] Bijzondere omstandigheden?
7. Eisers betogen dat het – gelet op het dierenwelzijn – noodzakelijk is voor de paarden dat er een bouwkundige voorziening is die bescherming biedt tegen regen en sterke zon, zodat de paarden droog en in de schaduw kunnen staan als de weersomstandigheden voor de paarden slecht zijn. Ook is er redelijkerwijs ruimte nodig voor voeropslag. Eisers voeren aan dat zij zonder de aanwezigheid van de containers feitelijk geen gebruik kunnen maken van hun recht om het perceel als paardenweide te benutten. Ook hebben eisers onderzocht of er elders alternatieve stallingsmogelijkheden zijn, maar daarvan is hen niet gebleken. Ter onderbouwing hebben eisers correspondentie ingebracht waaruit blijkt dat een zeventiental stallen in de regio hebben aangegeven geen stallingsruimte beschikbaar te hebben voor vier paarden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de nadelige gevolgen van handhavend optreden niet onevenredig zijn tot het daarmee te dienen doel. Het opleggen van een last onder dwangsom is een geschikt middel om te komen tot een beëindiging van het planologisch strijdig gebruik van het perceel en de aanwezigheid van illegale bouwwerken. Een last onder dwangsom is in dit geval ook noodzakelijk om dat doel te bereiken, omdat het college geen andere maatregel voorhanden heeft die voor eisers minder ingrijpend is. Dat op het perceel door het verwijderen van de containers voor de paarden geen stalvoorziening meer aanwezig is en geen voer en materialen meer kunnen worden opgeslagen, is naar oordeel van de rechtbank geen onevenwichtig nadeel. De rechtbank is van oordeel dat voor het kunnen gebruiken van de paardenweide niet vereist is dat de paarden op het perceel worden gestald. Het betoog dat het onderbrengen elders van de paarden niet mogelijk is gebleken slaag evenmin. Onduidelijk is of hiermee daadwerkelijk alle reële mogelijkheden zijn uitgeput en verder is uit de ingebrachte correspondentie niet af te leiden dat de vier paarden niet afzonderlijk zouden zijn onder te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat een agrarisch hulpgebouw voor een paardenfokbedrijf wél buiten het bouwvlak is toegestaan, is de rechtbank van oordeel dat ook dit geen bijzondere omstandigheid betreft op grond waarvan van handhavend optreden in deze situatie moet worden afgezien. Het perceel van eisers wordt immers niet gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf, maar voor het hobbymatig houden van paarden.
9. Eisers hebben er verder nog op gewezen dat er elders op de [straatnaam] diverse schuilhokken en andersoortige bouwwerken staan voor dieren die daar in de weilanden lopen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het daarbij gaat om vergelijkbare gevallen. Evenmin is gebleken dat het college in vergelijkbare gevallen waar nodig niet handhavend heeft opgetreden of zal gaan optreden. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom ook niet slagen. Het college heeft bovendien het belang mogen meewegen dat er van een eventueel afzien van handhavend optreden een ongewenste precedentwerking zou kunnen uitgaan.
10. Nu eisers geen afzonderlijke gronden hebben ingebracht tegen de hoogte van de dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn, ziet de rechtbank geen aanleiding het besluit op deze aspecten onrechtmatig te achten. Dat betekent dat de als voorlopige voorziening aangepaste hoogte van de dwangsom, komt te vervallen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2024,