ECLI:NL:RBDHA:2025:12194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van interstatelijk vertrouwensbeginsel en onevenredige hardheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak op 18 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De minister had de aanvraag op 2 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Spanje, Luxemburg en Duitsland, en Nederland had op 5 maart 2025 een terugnameverzoek aan Spanje gedaan, dat op 26 maart 2025 werd aanvaard.

De rechtbank overweegt dat de minister terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn eerdere uitzettingen naar Marokko door de Spaanse autoriteiten een structureel probleem vormen in het Spaanse asielsysteem. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag onverplicht aan zich had hoeven trekken, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen onevenredige hardheid opleveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft, zonder vergoeding van proceskosten voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag). Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Totstandkoming van het besluit
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Hij heeft op 16 februari 2025 een asiel aangevraagd. Uit Eurodac-onderzoek verricht door verweerder is gebleken dat eiser op 22 maart 2023 en 3 juli 2024 in Spanje, op 2 oktober 2024 in Luxemburg en op 21 oktober 2024 in Duitsland verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Op 5 maart 2025 heeft Nederland aan Spanje verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Spanje heeft dit terugnameverzoek op 26 maart 2025 aanvaard.
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland te behandelen.
Beroepsgrond
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser maken zijn bijzondere, individuele omstandigheden dat overdracht naar Spanje getuigt van een onevenredige hardheid. Eiser is twee keer uitgezet naar Marokko door de Spaanse autoriteiten. Hierdoor heeft hij psychische klachten gekregen. Door terugzending naar Spanje dreigt eiser opnieuw te worden uitgezet naar Marokko. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij vanaf 2023 een relatie heeft met een in Nederland wonende partner. Over deze relatie heeft verweerder niets gevraagd tijdens het aanmeldgehoor.
Oordeel van de rechtbank
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in onder meer de uitspraak van 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Spanje zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd, om de navolgende redenen. Eiser heeft – zonder toelichting – gesteld dat hij tweemaal door de Spaanse autoriteiten is uitgezet naar Marokko. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze uitzettingen het gevolg waren van structurele tekortkomingen in het Spaanse asielsysteem die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals bedoeld in overwegingen 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218. Daarbij geldt dat de Spaanse autoriteiten in het kader van het claimakkoord uitdrukkelijk hebben gegarandeerd dat zij de (huidige) asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Daarmee zijn zij gehouden de toepasselijke internationale en Unierechtelijke verplichtingen na te leven, waaronder die voortvloeien uit de Opvang-, Kwalificatie- en Procedurerichtlijn.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat als eiser zich na overdracht aan Spanje, onverhoopt, geconfronteerd zou zien met problemen, hij zich hierover dient te beklagen bij de Spaanse (desnoods hogere/rechterlijke) autoriteiten (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in Spanje voor Dublinclaimanten niet kan of zinloos is.
4.4.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea, van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Voor zover faalt de daarmee samenhangende beroepsgrond van eiser.
Onevenredige hardheid
5.
5.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat verder dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht is. De Afdeling heeft over deze bepaling eerder overwogen dat de rechter de beoordeling van verweerder terughoudend moet toetsen. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717, onder 7.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden – te weten de uitzettingen naar Marokko, de daaruit voortvloeiende psychische klachten en de omstandigheid dat hij een partner in Nederland heeft – geen aanleiding had hoeven zien om te concluderen dat overdracht naar Spanje zou leiden tot een onevenredige hardheid. Voor het verkrijgen van rechtmatig verblijf bij een partner staat bovendien een reguliere verblijfsprocedure open, de asielprocedure is daarvoor niet bedoeld. Verder heeft eiser niet nader onderbouwd of geconcretiseerd dat hij psychische klachten heeft opgelopen door zijn eerdere uitzetting naar Marokko. Ook is niet gebleken van een ernstige psychische of lichamelijke aandoening die, in het geval van overdracht naar Spanje, een reëel en bewezen risico met zich brengt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127, overweging 74. Dat eiser mogelijk door de Spaanse autoriteiten wordt uitgezet naar Marokko, maakt een overdracht naar dat land evenmin onevenredig hard. Zoals reeds is beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag ervan worden uitgegaan dat de Spaanse autoriteiten bij de behandeling van eisers opvolgende asielaanvraag hun internationale verplichtingen zullen naleven. Kern van de Dublinverordening is daarnaast dat één lidstaat – in dit geval Spanje – verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag, zodat de asielaanvraag niet ook nog in Nederland inhoudelijk wordt behandeld. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende zou hebben doorgevraagd naar de bijzondere, individuele omstandigheden van eiser. Verweerder heeft ter zitting terecht aangevoerd dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren toe te lichten, en dat hij daarnaast zowel middels een zienswijze als in zijn beroepsgronden de mogelijkheid heeft gehad om (nadere) bijzondere, individuele omstandigheden naar voren te brengen.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vc. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.