ECLI:NL:RBDHA:2025:12207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SGR 23/957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging handhavingsprocedure na gegrond beroep tegen last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. de Buck-Hartman, en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, vertegenwoordigd door mr. D. Kruk. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om een schutting te verwijderen of te verlagen. Na een tussenuitspraak op 13 maart 2025, waarin het college de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, heeft het college op 22 april 2025 een nieuw besluit genomen. Eiser heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 27 mei 2025 gesloten. De rechtbank oordeelde dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handhavend optrad zonder objectieve rechtvaardiging en dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde zowel het eerste als het tweede bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg het college op het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Buck-Hartman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,

(gemachtigde: mr. D. Kruk).

Inleiding

In het besluit van 9 mei 2022 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om de schutting op het perceel [adres] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden of te verlagen tot maximaal 1 meter hoogte.
In het besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam] en de gemachtigde van eiser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. P. Lobregt.
In de tussenuitspraak van 13 maart 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op
22 april 2025 (bestreden besluit 2).
Eiser heeft een zienswijze over bestreden besluit 2 naar voren gebracht op 12 mei 2025.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 27 mei 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat bestreden besluit 1 in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat het college zonder objectieve rechtvaardiging wel handhavend optreedt tegen de te hoge schutting van eiser (en drie anderen), maar niet tegen de overige te hoge schuttingen in de voortuinen aan de [straatnaam] . De rechtbank heeft het college vervolgens in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
3. Het college heeft zich in bestreden besluit 2 op het standpunt gesteld dat nog altijd sprake is van een overtreding en het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen ter legalisatie. Toch beëindigt het college de handhavingsprocedure ten aanzien van eiser. De reden hiervoor is dat het college niet is staat is om ook handhavend op te treden tegen de overtredingen op de andere percelen in de straat.
4. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu eiser daarbij voldoende belang heeft.
5. Eiser voert in de zienswijze aan dat het beroep – gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken – gegrond moet worden verklaard en bestreden besluit 1 moet worden vernietigd.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft in bestreden besluit 2 slechts meegedeeld dat de handhavingsprocedure zal worden beëindigd, zonder te motiveren welke gevolgen dat heeft voor bestreden besluit 1 en het primaire besluit. De rechtbank gaat ervanuit dat het college heeft bedoeld bestreden besluit 1 in te trekken en het primaire besluit te herroepen, maar dat blijkt niet uit bestreden besluit 2. Ook heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien in bestreden besluit 2 de kosten te vergoeden die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van zijn bezwaar. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 2 dan ook gegrond verklaren en vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb en artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Omdat daarmee bestreden besluit 1 weer van kracht zou worden ziet de rechtbank aanleiding om ook bestreden besluit 1 te vernietigen en het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.561,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluiten 1 en 2;
- herroept het primaire besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.561,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.