ECLI:NL:RBDHA:2025:12218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/09/675782 / HA ZA 24-981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk met betrekking tot meer- en minderwerk en betalingsgeschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever over een aannemingsovereenkomst. De aannemer, [Partij A] B.V., vorderde betaling van openstaande facturen en meerwerk, terwijl de opdrachtgever, [Partij B], verweer voerde en zelf een eis in reconventie indiende. De rechtbank heeft de procedure in conventie en reconventie gezamenlijk beoordeeld, waarbij de aannemer vorderingen indiende voor een bedrag van € 100.000,- en de opdrachtgever een bedrag van € 56.076,25. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemer niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de overeenkomst niet met de B.V. was gesloten, maar met een eenmanszaak. De rechtbank heeft echter het verweer van de opdrachtgever gepasseerd, omdat de aannemer een cessieakte had overgelegd. De rechtbank heeft vervolgens de vorderingen van de aannemer voor een deel toegewezen, maar ook de vorderingen van de opdrachtgever in reconventie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opdrachtgever recht had op herstel van gebreken en dat de aannemer verplicht was om de ontbrekende energiegroep in de meterkast aan te leggen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/675782 / HA ZA 24-981
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[Partij A] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld,
tegen
[Partij B]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. G.V.M. van den Hoven te Breda.
Partijen worden hierna de aannemer en de opdrachtgever genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 november 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte tevens eiswijziging van de opdrachtgever, met producties;
  • de e-mail namens de aannemer van 10 april 2025, met een aanvullende productie;
  • de e-mail namens de opdrachtgever van 11 april 2025, met twee aanvullende producties.
1.2.
Op 14 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 6 juli 2021 heeft [Partij B] een aannemingsovereenkomst gesloten met ‘
[naam 1] handelend onder de naam [Partij A]’ voor het realiseren van een woning met bijgebouw en toegangshek aan het [adres] , te [plaats] (hierna: de overeenkomst). De totale aanneemsom bedraagt € 915.895,72 (inclusief btw).
2.2.
In de overeenkomst zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen (onderstreping rechtbank):
“1. Opdrachtgever geeft opdracht aan aannemer om voor rekening van eerstgenoemde uit te voeren de werkzaamheden zoals omschreven in het bestek van [Partij B] en offerte betreffende het realiseren van een woning:
Adres: [adres]
Plaats: [postcode] [plaats]
welke opdracht de aannemer aanvaardt en welke verbouwing hierna ook zal worden aangeduid als "het werk".
2. Het werk bestaat kort gezegd uit: het realiseren van een woning + […] bijgebouw + toegangshek
3. Het werk zal worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende tekening(en), technische omschrijving(en), ontwerpen en berekening(en).
Start werkzaamheden week 35 tot en met +/- juni 2022. Bouwtijd 25 weken.
Geplande periode is onder voorbehoud van de mogelijkheid tot levering van de benodigde materialen.
[…]
5. Buitensporige prijsstijgingen zijn bespreekbaar in overleg met de opdrachtgever op 17-06-2021.
Opgenomen is de offerte van [naam 2] project [projectnummer] , datum 19-05-2021.
6. In de aanneemsom zijn de volgende verrekenbare posten (stelposten) opgenomen:
- Heiwerk nog niet aangepast naar de laatste bodemsanering gegevens.
- Binnendeuren.
- Hang en sluitwerk binnen en buitendeuren.
- Gevelsteen aanschaf.
- Buitengevel stucwerk op kleur.
- Plint woonhuis natuursteen strips.
- Steenstrips schoorsteen.
- Constructie schoorsteen;
- Leveren en aanbrengen tegels.
[…]
Algemeen:
[…]
Opgedragen werkzaamheden zowel mondeling als schriftelijk, die niet in deze offerte worden genoemd, worden beschouwd als meerwerk en als zodanig in rekening gebracht.
2.3.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de aannemer van toepassing (hierna: de Algemene Voorwaarden). De Algemene Voorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 6: Levering, (op)leveringstermijnen
1. Overeengekomen termijnen zijn nooit fatale termijnen. Indien de gebruiker zijn verplichtingen niet (tijdig) nakomt, moet de wederpartij hem schriftelijk in gebreke stellen en daarbij nog een redelijke termijn gunnen om deze alsnog na te komen.
[…]
Artikel 8: Meer- en minderwerk
1. Meer- en minderwerk wordt schriftelijk tussen de gebruiker en de wederpartij overeengekomen. De gebruiker is pas gebonden aan mondelinge afspraken na schriftelijke bevestiging hiervan aan de wederpartij of zodra hij - zonder tegenwerping van de wederpartij - met de uitvoering van deze afspraken is begonnen.
[…]
Artikel 15: Betaling
[…]
2. Betaling moet binnen een vervaltermijn van 30 dagen na de factuurdatum plaatsvinden, tenzij partijen schriftelijk een andere betaaltermijn zijn overeengekomen. Daarbij staat de juistheid van een factuur vast indien niet binnen deze betaaltermijn bezwaar is gemaakt.
[…]
4. In voornoemde situatie geldt voor de consument een vertragingsrente ter grootte van 6% op jaarbasis, tenzij de wettelijke rente hoger is. In dat geval geldt de wettelijke rente.
[…]
6. De gebruiker geeft aan de consument bij genoemde aanmaning minimaal een termijn van 15 dagen om alsnog te betalen. Blijft betaling opnieuw uit, dan bedragen de buitengerechtelijke incassokosten voor de consument:
a. 15% van het bedrag van de hoofdsom over de eerste € 2.500,00 van de vordering (met een minimum van € 40,00);
b. 10% van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 2.500,00 van de vordering;
c. 5% van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 5.000,00 van de vordering;
d. 1 % van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 190.000,00 van de vordering;
e. 0,5% van het meerdere van de hoofdsom.
Dit alles met een absoluut maximum van € 6.775,00.
[…].”
2.4.
Op 13 juli 2022 heeft de aannemer een meerwerkfactuur aan de opdrachtgever gestuurd van in totaal € 49.915,30 (inclusief btw).
2.5.
Op 14 juli 2022 heeft de opdrachtgever de aannemer verzocht om een creditnota van de voornoemde factuur, omdat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over het meerwerk. De opdrachtgever heeft de factuur niet betaald.
2.6.
Op 5 september 2022 heeft een oplevermoment plaatsgevonden, waarbij de opdrachtgever een lijst met opleverpunten heeft aangeleverd. De aannemer weigerde aanvankelijk de sleutels aan de opdrachtgever over te dragen, maar na sommatie van de opdrachtgever heeft zij dit alsnog gedaan.
2.7.
Op 6 september 2022 heeft de aannemer een factuur gestuurd aan de opdrachtgever voor de laatste termijn van de aanneemsom. De hoogte van deze factuur is € 18.895,72 (inclusief btw). De opdrachtgever heeft op 13 juli 2023 de helft van deze factuur betaald en heeft zich voor de overige helft, een bedrag van € 9.447,35 (inclusief btw), op zijn opschortingsrecht beroepen vanwege nog openstaande opleverpunten.
2.8.
Op 13 september 2023 heeft de aannemer de opdrachtgever verzocht de restbetaling te verrichten.
2.9.
Op 2 mei 2024 heeft de aannemer een meerwerkfactuur gestuurd aan de opdrachtgever, met factuurnummer [factuurnummer 1] ter hoogte van € 37.735,15 (inclusief btw). De opdrachtgever heeft deze factuur niet betaald.
2.10.
Op 3 juni 2024 heeft de aannemer de opdrachtgever in gebreke gesteld in verband met de onbetaalde facturen.
2.11.
Op 14 juni 2024 heeft de opdrachtgever melding gemaakt van scheurvorming in het metselwerk. Hierop heeft de aannemer niet gereageerd.
2.12.
Op 24 juni 2024 heeft de opdrachtgever melding gemaakt van verkleuring van het hang- en sluitwerk aan de buitenzijde van de woning. Later, op 19 december 2024, heeft de aannemer middels een e-mail aan de opdrachtgever laten weten dat zij nieuw hang- en sluitwerk heeft besteld, maar zij heeft dit nog niet geïnstalleerd.
2.13.
Op 4 juli 2024 heeft de aannemer de opdrachtgever nogmaals gesommeerd om tot betaling over te gaan. Hierop heeft de opdrachtgever afwijzend gereageerd. Ook heeft de opdrachtgever aangegeven dat hij meent nog een vordering op de aannemer te hebben vanwege minderwerk.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
De aannemer vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de opdrachtgever veroordeelt tot betaling van € 100.000,-, vermeerderd met de contractuele althans wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
de opdrachtgever veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten, en wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
De opdrachtgever voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
De opdrachtgever vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de aannemer veroordeelt tot betaling van € 56.076,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2022;
de aannemer veroordeelt om, binnen een maand na de vonnisdatum, de ontbrekende energiegroep in de meterkast aan te (laten) leggen, het verkleurde hang- en sluitwerk te herstellen of vervangen en de scheurvorming in het metselwerk bij de poort te herstellen; zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000;
de aannemer veroordeelt om, binnen een maand na de vonnisdatum, alle revisietekeningen, meetrapporten, bedienings- en onderhoudsvoorschriften met documentatie van de toegepaste apparatuur, aan de opdrachtgever te verstrekken; zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000;
de aannemer veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.5.
De aannemer voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank bespreekt de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk, omdat zij nauw met elkaar samenhangen.
Niet-ontvankelijkheid van de aannemer?
4.2.
De opdrachtgever heeft betoogd dat de aannemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen contractspartij is. Volgens de opdrachtgever is de overeenkomst namelijk gesloten met ‘
[naam 1] handelend onder de naam [Partij A]’ en is de B.V. pas later, op 31 maart 2023, opgericht. De opdrachtgever stelt dat hij er pas later achter is gekomen dat de laatste factuur is gestuurd vanuit de B.V. in plaats van de eenmanszaak. De opdrachtgever betwist dat hij, al dan niet stilzwijgend, heeft ingestemd met een contractovername.
4.3.
De aannemer heeft hier tegenin gebracht dat de eenmanszaak is ingebracht in de B.V. en daarom moet dit verweer van de opdrachtgever volgens haar worden gepasseerd. Ook heeft de aannemer een voorwaardelijke cessieakte, gedateerd 12 februari 2025, in het geding gebracht voor het geval de rechtbank oordeelt dat de dagvaarding nietig is of de aannemer niet ontvankelijk is. Bovendien blijkt volgens de aannemer uit het feit dat de opdrachtgever een eis in reconventie heeft ingesteld dat zij wel degelijk ontvankelijk is.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de opdrachtgever aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de cessie. De rechtbank zal het niet-ontvankelijkheidsverweer daarom passeren.
Factuur [factuurnummer 2]
4.5.
De aannemer vordert betaling van factuur [factuurnummer 2] van 13 juli 2022. De hoogte van deze factuur is € 49.915,30 (inclusief btw). De factuur bevat 23 posten in verband met meerwerk en stelposten.
4.6.
Volgens de aannemer zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat opgedragen werkzaamheden, zowel mondeling als schriftelijk, die niet in de overeenkomst worden genoemd, als meerwerk worden beschouwd en als zodanig in rekening worden gebracht (zie randnummer 2.2 hierboven). Daarmee staat volgens de aannemer de verschuldigdheid van factuur [factuurnummer 2] vast.
4.7.
De opdrachtgever heeft het standpunt ingenomen dat hiermee wordt afgeweken van artikel 7:755 BW en dat dat niet toelaatbaar is. Bovendien meent de opdrachtgever dat veel van de gevorderde posten onderdeel zijn van de overeenkomst en dat daarom geen sprake is van meerwerk. Bovendien is het gefactureerde meerwerk volgens de opdrachtgever niet door hem opgedragen en kan het meerwerk ook daarom niet in rekening worden gebracht. Voorts neemt de opdrachtgever het standpunt in dat de aannemer hem niet heeft gewezen op de uit de veranderingen voortvloeiende prijsverhoging, terwijl de bewijslast daarvan op de aannemer rust.
4.8.
De rechtbank stelt het volgende voorop bij beoordeling of de posten op deze factuur voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
4.9.
Artikel 7:755, eerste zin, BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdracht-gever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Bij de toepassing van de tenzij-bepaling in artikel 7:755, eerste zin, BW (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Artikel 7:755 BW bepaalt alleen dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Het is aan de opdrachtgever om zich, nadat hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of indien hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen.
4.10.
In het geval dat de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeen-gekomen werk wenst als bedoeld in artikel 7:755 BW en hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, is – indien het bedrag van de verhoging niet is bepaald of daarvoor slechts een richtprijs is bepaald – artikel 7:752 BW van toepassing. De opdrachtgever is in verband met de toevoegingen of veranderingen dan ingevolge deze bepaling een redelijke prijs verschuldigd (zie voor dit een en ander Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989).
Post 1 (schoorsteen)
4.11.
De aannemer vordert € 11.436,23 (exclusief btw) in verband met de schoorsteen.
4.12.
De opdrachtgever heeft het bestaan van deze post erkend, maar de omvang daarvan betwist. Hij heeft daartoe een e-mail van hem aan de aannemer van 28 november 2021 in het geding gebracht. In deze e-mail heeft de opdrachtgever akkoord gegeven voor een bedrag van € 11.806,49 (inclusief btw en opslagen) voor het staal voor de schoorsteen.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de schoorsteen. De opdrachtgever heeft gemotiveerd betwist dat hij een bedrag van € 11.436,23 (exclusief btw) verschuldigd is. Het had op de weg van de aannemer gelegen om een nadere onderbouwing te geven van dit bedrag, maar dit heeft zij niet gedaan. Het enkele feit dat zij een factuur in het geding heeft gebracht, en meer- en minderwerkoverzichten waarop een bedrag van € 11.436,23 (exclusief btw) is genoteerd met betrekking tot de schoorsteen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gelet op het gemotiveerde verweer van de opdrachtgever. De rechtbank zal daarom het bedrag van
€ 11.806,49 (inclusief btw)toewijzen.
Post 2 (staal tweede verdieping)
4.14.
De aannemer vordert € 7.319,10 (exclusief btw) voor staal voor de tweede verdieping.
4.15.
Volgens de opdrachtgever is deze post onterecht, omdat staal onderdeel uitmaakt van de hoofdconstructie. De opdrachtgever verwijst daarvoor naar een e-mail van Prefab B.V. van 25 maart 2021, waaruit volgens hem blijkt dat staal onderdeel is van de hoofd-overeenkomst. Ook verwijst de opdrachtgever naar een e-mail van [naam 3] , werknemer van de aannemer, van 18 november 2021, waarin hij schrijft: “
als ik dit zo lees zit het ijzer in jullie opdracht”.
4.16.
De aannemer heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de prefab bouwer heeft gezegd dat er staal moest worden gebruikt voor de tweede verdieping, terwijl de architect alleen hout heeft genomen. Dit heeft de opdrachtgever niet weersproken.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het staal op de tweede verdieping. Uit de e-mails van Prefab B.V. en [naam 3] , waar de opdrachtgever naar verwijst, maakt de rechtbank op dat er bij het initiële ontwerp van werd uitgegaan dat er zowel hout als staal nodig zou zijn voor de constructie. De e-mail van Prefab B.V. van 25 maart 2021 bevat weliswaar een kaart van de eerste verdieping, maar daar staat tegenover dat de aannemer tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat de architect voor de tweede verdieping uitging van hout, terwijl de prefab bouwer heeft gezegd dat staal moest worden gebruikt. Bij deze stand van zaken zal het gevorderde meerwerk worden toegewezen.
4.18.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag inclusief de gevorderde 21% btw, oftewel
€ 8.856,11 (inclusief btw)toewijzen.
Post 3 (staal luifel)
4.19.
De aannemer vordert € 2.073,66 (exclusief btw) voor het staal van de luifel.
4.20.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post gemotiveerd weersproken. De opdrachtgever heeft aangevoerd dat hij hier geen opdracht voor heeft gegeven. Bovendien heeft de aannemer deze post volgens de opdrachtgever gespecificeerd met behulp van een factuur van de staalleverancier waarop staat ‘balkon’, terwijl de opdrachtgever geen balkon heeft.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot deze post. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd, anders dan met een enkele verwijzing naar de factuur. Zonder nadere toelichting van de aannemer, die ontbreekt, kan deze post, gelet op de gemotiveerde betwisting van de opdrachtgever, niet worden toegewezen.
Post 4 (staal spant as A)
4.22.
De aannemer vordert een bedrag van € 2.338,07 (exclusief btw), voor de staal spant as A.
4.23.
De opdrachtgever heeft erkend dat deze post terecht is, maar volgens hem heeft de aannemer ten onrechte geen rekening gehouden met het minderwerk als gevolg van het feit dat de wand in kalkzandsteen, die de aannemer aanvankelijk zou plaatsen, is komen te vervallen.
4.24.
Gelet op de erkenning van deze post door de opdrachtgever, zal deze worden toegewezen. Het toegewezen bedrag is (inclusief de door de aannemer gevorderde 21% btw)
€ 2.829,06 (inclusief btw). Het door de opdrachtgever gevorderde minderwerk vanwege het vervallen van de wand in kalkzandsteen zal onder randnummer 4.123 hieronder worden besproken.
Post 5 (berekeningen LVM-constructie)
4.25.
De aannemer vordert € 939,21 (exclusief 21% btw) vanwege de berekeningen voor de LVM-constructie.
4.26.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist, onder verwijzing naar een e-mail van hem van 5 augustus 2022. In deze e-mail schrijft de opdrachtgever: “
Zoals je kunt lezen, in de nogmaals bijgevoegde offerte van [naam 4] , zijn door de constructeur detailberekeningen van systeemvloeren, breedplaatvloeren, prefab beton, prefab dakconstructie en staalconstructies uitgesloten. Daarmee ging ik er wel vanuit dat deze bij jullie in de opdracht zouden zitten aangezien de randvoorwaarden van de
architect en constructeur bij jullie bekend waren.
4.27.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer gesteld dat er muren zijn veranderd ten opzichte van de overeenkomst, dat er staal is bijgekomen en dat de constructeur andere constructieberekeningen moest maken. Dit is niet weersproken. De constructie-berekeningen kwalificeren daarom naar het oordeel van de rechtbank als meerwerk. Het feit dat uit de offerte van [naam 4] volgt dat detailberekeningen voor de staalconstructie niet zijn inbegrepen bij haar werkzaamheden, maakt dat niet anders, aangezien het gaat om extra berekeningen die op een later moment zijn gemaakt. De rechtbank zal daarom een bedrag van
€ 1.136,12 (inclusief btw)toewijzen.
Post 6 (prijsverhoging materiaal rietenkap)
4.28.
De aannemer vordert € 4.044,12 (exclusief btw) aan prijsverhoging voor materiaal van de rietenkap.
4.29.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem is er geen overleg geweest tussen partijen over een mogelijke prijsverhoging en komt deze post daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4.30.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer aangegeven dat het riet tijdens het transport vertraagd is en dat de rietprijs daarom omhoog ging. Op dat moment was voor de aannemer nog niet duidelijk hoeveel de kostenstijging zou zijn en daarom is dit nog niet met de opdrachtgever gecommuniceerd. Bovendien heeft de opdrachtgever volgens de aannemer voor dit type riet gekozen. Dit laatste heeft de opdrachtgever ter zitting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de aannemer gelegen om de opdrachtgever tijdig op de hoogte te brengen van de prijsstijging door het vertraagde transport. De aannemer heeft dit nagelaten. Dit terwijl in de overeenkomst ook duidelijk is opgenomen dat buitensporige prijsstijging (wat een prijsstijging van bijna € 5.000 wel is) met de opdrachtgever moet worden besproken. De rechtbank zal deze post dan ook afwijzen.
Post 7 (heiwerk)
4.31.
De aannemer vordert € 2.201,99 (exclusief btw) voor meer en langere palen voor het heiwerk.
4.32.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens de opdrachtgever kreeg de aannemer de heipalen niet geleverd en dreigde het project daarom stil te komen leggen. De opdrachtgever heeft vervolgens via zijn eigen netwerk contact gelegd met een leverancier en de aannemer heeft de heipalen toen ingekocht bij deze leverancier. De prijs van deze heipalen was lager dan begroot de overeenkomst. Volgens de opdrachtgever berekent de aannemer een meerprijs die bestaat uit winst, terwijl het bedrag dat in de overeenkomst was begroot, voldoende was om de kosten van de leverancier te dekken. Volgens de opdrachtgever is juist sprake van minderwerk.
4.33.
De opdrachtgever heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd weersproken dat hij meerwerk verschuldigd is in verband met de heipalen. Het gevorderde bedrag zal daarom worden afgewezen.
Post 8 (offerte [naam 2] van 19 mei 2021)
4.34.
De aannemer vordert € 4.872,49 (exclusief btw) in verband met een offerte van de loodgieter [naam 2] .
4.35.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. De opdrachtgever voert aan dat hij een e-mail heeft gestuurd aan de aannemer met de mededeling dat een prijscorrectie nodig zou zijn, omdat de loodgieter een fout zou hebben gemaakt in zijn begroting. Door deze fout zou de aanneemsom volgens de opdrachtgever met € 13.000,- moeten worden verhoogd. Volgens de opdrachtgever hebben partijen toen afgesproken dat de loodgieter, de aannemer en de opdrachtgever allen een derde van deze prijsstijging (ieder een bedrag van € 4.872,49) voor hun rekening zouden nemen. De vaste aanneemsom is daarom gestegen naar € 915.895,72. Dit blijkt volgens de opdrachtgever uit de woorden “
Opgenomen is de offerte van [naam 2] project [projectnummer] , datum 19-05-2021”.
4.36.
De opdrachtgever heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd weersproken dat hij een bedrag van € 4.872,49 (exclusief btw) aan de aannemer verschuldigd is in verband met werkzaamheden van de loodgieter. Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Post 9 (prijsverhoging materiaal eikenspant)
4.37.
De aannemer vordert € 2.320,40 (exclusief btw) vanwege prijsverhoging van het materiaal voor de eiken spant.
4.38.
De opdrachtgever heeft betwist dat hij meerwerk verschuldigd is. De opdrachtgever voert aan dat hij pas met de prijsverhoging werd geconfronteerd nadat de spant al was geplaatst en volgens hem had de aannemer de meerkosten eerder met hem moeten bespreken.
4.39.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot deze post. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de aannemer gelegen om de opdrachtgever tijdig op de hoogte te brengen van de prijsstijging. De aannemer heeft dit echter nagelaten. Niet gesteld of gebleken is dat de opdrachtgever kon weten dat er een prijsverhoging voor de eiken spant aan kwam. De rechtbank zal deze post daarom afwijzen.
Post 10 (minderwerk gevelsteen stelpost)
4.40.
De aannemer heeft een creditbedrag van € 837,11 (exclusief btw) opgenomen op de factuur vanwege minder gebruikte gevelstenen.
4.41.
Volgens de opdrachtgever bedraagt het creditbedrag € 2.880,63 (inclusief btw). De opdrachtgever verwijst naar een e-mail aan de aannemer van 3 juli 2022. In deze e-mail schrijft de opdrachtgever het volgende met betrekking tot deze stelpost: “
Niet akkoord. Begroot is € 8.423,03 incl. btw en opslagen. Akkoord op invulling stelpost met minderwerk € 2.880,63. Ontwerp is ongewijzigd gebleven en daarmee ook de aantallen.”.
4.42.
De opdrachtgever heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd weersproken dat het creditbedrag € 837,11 (exclusief btw) bedraagt. Hij heeft immers gesteld dat het ontwerp en de aantallen gelijk zijn gebleven, hetgeen niet is weersproken. De rechtbank zal een bedrag van
€ 2.880,63 (inclusief btw)in mindering brengen op het meerwerk van de aannemer.
Post 11 (eiken schoren spantconstructie)
4.43.
De aannemer vordert € 802,19 (exclusief btw) vanwege de eiken schoren voor de spantconstructie.
4.44.
De opdrachtgever heeft deze post erkend. De rechtbank zal daarom een bedrag van
€ 970,65 (inclusief btw)toewijzen.
Post 12 (plaatsen diverse staal)
4.45.
De aannemer vordert € 2.201,89 (exclusief btw) vanwege het plaatsen van staal.
4.46.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem is het leveren en plaatsen van staal onderdeel van de hoofdovereenkomst. Bovendien is deze post niet gespecificeerd, aldus de opdrachtgever. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer weliswaar gesteld dat er staal is bijgekomen ten opzichte van de overeenkomst, maar dit is niet nader onderbouwd. Gelet op de betwisting van de opdrachtgever zal deze post daarom worden afgewezen.
Post 13 (berekeningen eikenhouten spantconstructie)
4.47.
De aannemer vordert € 1.290,00 (exclusief btw) vanwege berekeningen voor de eikenhouten spantconstructie.
4.48.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem betreft het een detailberekening die onderdeel is van de hoofdovereenkomst. De opdrachtgever verwijst naar zijn e-mail van 5 augustus 2022 (zie ook randnummer 4.26 hierboven). In deze e-mail schrijft de opdrachtgever dat de constructeur [naam 4] in haar offerte detail-berekeningen van systeemvloeren, breedplaatvloeren, prefab beton, prefab dakconstructie en staalconstructies heeft uitgesloten. Daarnaast schrijft hij: “
Daarmee ging ik er wel vanuit dat deze bij jullie in de opdracht zouden zitten aangezien de randvoorwaarden van de architect en constructeur bij jullie bekend waren”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer gesteld dat er muren zijn veranderd ten opzichte van de overeenkomst, dat er staal is bijgekomen en dat de constructeur andere constructieberekeningen moest maken. Dit is niet weersproken.
4.49.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het feit dat de aannemer onweersproken heeft gesteld dat de constructeur andere constructieberekeningen heeft gemaakt vanwege aanpassingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan, kwalificeren deze constructieberekeningen naar het oordeel van de rechtbank als meerwerk. Het feit dat uit de offerte van [naam 4] volgt dat detailberekeningen voor de prefab dakconstructie niet zijn inbegrepen bij haar werkzaamheden, maakt dat niet anders. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van
€ 1.560,90 (inclusief btw)toewijzen.
Post 14 (vloer verlagen boiler)
4.50.
De aannemer vordert € 414,02 (exclusief btw) in verband met het verlagen van de vloer vanwege de boiler.
4.51.
De opdrachtgever heeft gemotiveerd betwist dat deze post verschuldigd is. Volgens hem moest de vloer worden aangepast, omdat de boiler te groot was en niet paste bij het monteren van de dakkap. De afmetingen van de boiler waren bij de aannemer bekend en daarom was volgens de opdrachtgever sprake van een inschattingsfout van de aannemer of één van haar onderaannemers. Hiermee heeft de opdrachtgever naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist dat sprake is van meerwerk. Het gevorderde bedrag zal worden afgewezen.
Post 15 (schoorsteenkappen)
4.52.
De aannemer vordert € 3.073,97 (exclusief btw) in verband met de schoorsteenkappen.
4.53.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem is voor de schoorsteenkappen een stelpost opgenomen van € 5.200,-. De opdrachtgever heeft een factuur ontvangen van de aannemer van € 3.073,97, waardoor deze post volgens hem minderwerk oplevert ter hoogte van € 2.126,03.
4.54.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de begroting die de opdrachtgever heeft overgelegd volgt dat er voor de schoorsteenkap een stelpost is opgenomen ter hoogte van € 5.208,91 voor materiaal en arbeid (inclusief btw). Op de factuur van Exclusieve Schoorstenen staat een bedrag vermeld voor de schoorsteenkappen van € 3.025 (exclusief 21% btw). De opdrachtgever heeft terecht aangevoerd dat dit bedrag, wanneer het wordt vermeerderd met 21% btw, lager is dan de stelpost. Het door de aannemer gevorderde meerwerk zal daarom worden afgewezen.
Post 16 (natuursteen)
4.55.
De aannemer heeft een creditbedrag van € 5.012,06 (exclusief btw) opgenomen vanwege minderwerk in verband met natuursteen.
4.56.
De opdrachtgever heeft deze minderwerkpost erkend. De rechtbank zal daarom een bedrag van
€ 6.054,59 (inclusief btw)in mindering brengen op het meerwerk van de aannemer.
4.57.
De opdrachtgever heeft daarnaast aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 1.000,- (inclusief btw) vanwege lijm voor de natuursteenstrip. Dit bedrag heeft de opdrachtgever tevens meegenomen in zijn minderwerkvordering, die hierna zal worden besproken. De rechtbank zal onder randnummer 4.120 en verder ingaan op de lijm voor de natuursteenstrip.
Post 17 (tegels)
4.58.
De aannemer heeft een creditbedrag van € 4.729,19 (exclusief btw) vermeld op de factuur vanwege minderwerk in verband met tegels.
4.59.
De opdrachtgever heeft deze minderwerkpost erkend. De rechtbank zal de meerwerkvordering van de aannemer daarom verminderen met een bedrag van
€ 5.722,32 (inclusief btw).
Post 18 (eikentrap in plaats van vurenhout)
4.60.
De aannemer vordert € 1.312,69 (exclusief btw) aan meerwerk omdat voor de trap eikenhout zou zijn gebruikt in plaats van vurenhout.
4.61.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem ontbreekt de onderbouwing van deze factuur. De opdrachtgever heeft een factuur van [bedrijfsnaam 1] B.V. in het geding gebracht. Wanneer deze factuur wordt vergeleken met de begroting (de posten ‘trap kelder’ en ‘trap entree’) dan levert dit meerwerk van € 14,97 op, aldus de opdrachtgever.
4.62.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de factuur van [bedrijfsnaam 1] B.V. volgt een totaalbedrag van € 8.099,74 (inclusief btw). In de begroting is een bedrag van € 3.276,96 (inclusief btw) opgenomen voor de keldertrap en een bedrag van € 4.807,81 (inclusief btw) voor de entreetrap. Met de opdrachtgever is de rechtbank van oordeel dat wanneer de begrote bedragen van deze factuur worden afgetrokken, een bedrag van € 14,97 (inclusief btw) resteert.
4.63.
De rechtbank zal daarom een slechts bedrag van
€ 14,97 (inclusief btw)toewijzen aan meerwerk.
Post 19 (opperen natuurstenen)
4.64.
De aannemer vordert € 984,12 (exclusief btw) voor het opperen van natuurstenen.
4.65.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem maakt het opperen van natuurstenen onderdeel uit van de hoofdovereenkomst en kan dit geen meerwerk opleveren.
4.66.
De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken onder verwijzing naar de begroting. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 20 (opperen tegels)
4.67.
De aannemer vordert € 328,17 (exclusief btw) voor het opperen van tegels.
4.68.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem maakt het opperen van tegels onderdeel uit van de hoofdovereenkomst en levert dit geen meerwerk op.
4.69.
De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post heeft weersproken onder verwijzing naar de begroting. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 21 (gevelstenen 2100 stuks)
4.70.
De aannemer vordert € 831,37 (exclusief btw) voor gevelstenen (2.100 stuks).
4.71.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem heeft de aannemer bij post 10 (hierboven weergeven onder randnummer 4.40) erkend dat er sprake is van minderwerk in verband met de gevelstenen, en wordt dat hier zonder nadere toelichting ‘teruggepakt’.
4.72.
De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 22 (verwerken gevelsteen)
4.73.
De aannemer vordert € 328,17 (exclusief btw) voor het verwerken van gevelsteen.
4.74.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens hem heeft de aannemer onder post 10 hierboven erkend dat er sprake is van minderwerk in verband met het verwerken van gevelsteen, en wordt dat hier zonder nadere toelichting ‘teruggepakt’.
4.75.
De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 23 (spekbanden en loopstukjes)
4.76.
De aannemer vordert € 841,98 (exclusief btw) vanwege spekbandjes en loopstukjes.
4.77.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens de opdrachtgever waren de spekbanden onderdeel van de hoofdovereenkomst, maar heeft de aannemer er te weinig besteld, waardoor een “neusje” moest worden toegevoegd. De opdrachtgever heeft hierbij verwezen naar een factuur van Boot Natuursteen en de detailberekeningen van de architect.
4.78.
De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Slotsom factuur [factuurnummer 2] ; verrekening meer- en minderwerk
4.79.
Uit wat hiervoor onder 4.11 tot en met 4.78 is overwogen volgt dat de aannemer nog een vordering op de opdrachtgever heeft ter hoogte van € 27.174,63 (inclusief btw), ter zake van Post 1, Post 2, Post 4, Post 5, Post 11, Post 13 en Post 18. Hier staat tegenover dat de aannemer juist een bedrag van € 14.667,54 (inclusief btw) teveel in rekening heeft gebracht in verband met Post 10, Post 16 en Post 17.
4.80.
De rechtbank zal deze beide bedragen verrekenen, waarna een bedrag van
€ 12.507,09(inclusief btw), door de opdrachtgever aan de aannemer te betalen, resteert.
Factuur [factuurnummer 3]
4.81.
De aannemer vordert betaling van het openstaande deel van factuur [factuurnummer 3] van 6 september 2022. Dit betreft een factuur in verband met de oplevertermijn. De hoogte van deze factuur is € 18.895,71 (inclusief btw). Volgens de aannemer heeft de opdrachtgever slechts de helft van de oplevertermijn betaald en staat de andere helft nog open.
4.82.
De opdrachtgever heeft erkend dat er nog een bedrag van € 9.447,35 (inclusief btw) openstaat.
Heeft de opdrachtgever tijdig geklaagd?
4.83.
De aannemer heeft het standpunt ingenomen dat de opdrachtgever te laat heeft geklaagd en dat de verschuldigdheid van factuur [factuurnummer 3] daarom vaststaat. In artikel 15.2 van de Algemene Voorwaarden is namelijk bepaald dat indien niet binnen de betaaltermijn van 30 dagen is geklaagd, de verschuldigdheid van de factuur vaststaat, aldus de aannemer.
4.84.
De opdrachtgever heeft een beroep gedaan op de ‘grijze lijst’ (artikel 6:237 BW) en betoogd dat artikel 15 lid 2 van de Algemene Voorwaarden onredelijk bezwarend is. Dit beroep slaagt, zoals de rechtbank hierna zal toelichten.
4.85.
De wet geeft een aantal bedingen die bij gebruik door een professionele partij tegenover een natuurlijk persoon die niet handelt in zijn beroep of bedrijf (een consument) altijd onredelijk bezwarend zijn (de zwarte lijst) of vermoed worden onredelijk bewarend te zijn (de grijze lijst). Op de lijst van bepalingen die tegenover consumenten vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn, staat het beding dat als sanctie op bepaalde gedragingen of nalaten van de wederpartij, verval van haar rechten of verweren stelt, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten of verweren rechtvaardigen (artikel 6:237 sub h BW). De bepaling zoals neergelegd in artikel 15 lid 2 van de Algemene Voorwaarden is zo een beding.
4.86.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer, ondanks vragen van de rechtbank hierover, niets naar voren gebracht wat kan leiden tot het oordeel dat het betreffende beding in de gegeven omstandigheden te rechtvaardigen is. Daarom wordt het beding als onredelijk bezwarend en oneerlijk aangemerkt. De aannemer kan in haar verhouding met de opdrachtgever dan ook geen beroep doen op dit beding.
4.87.
Gelet op het voorgaande zal de stelling dat de opdrachtgever te laat heeft geklaagd, omdat dit binnen de 30 dagentermijn had moeten gebeuren, worden gepasseerd.
Kan de opdrachtgever zich beroepen op opschorting?
4.88.
Tussen partijen staat vast dat de opdrachtgever bij oplevering een lijst met opleverpunten heeft aangeleverd en dat de aannemer de meeste van deze punten heeft verholpen. De belangrijkste punten die volgens de opdrachtgever nog open staan zijn een ontbrekende elektragroep in de meterkast en het overhandigen van de garantieverklaringen, onderhoudsrapporten en revisietekeningen. De opdrachtgever doet een beroep op opschorting ten aanzien van deze openstaande punten.
4.89.
De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft een beroep gedaan op opschorting in verband met de hierboven genoemde ontbrekende elektragroep en garantieverklaringen, maar vanwege hun geringe omvang rechtvaardigt dit niet een beroep op opschorting. Het beroep op opschorting door de opdrachtgever zal daarom worden gepasseerd.
Slotsom factuur [factuurnummer 3]
4.90.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van de aannemer tot betaling van
€ 9.447,35 (inclusief btw)zal worden toegewezen.
4.91.
De opdrachtgever heeft een reconventionele eis tot nakoming heeft ingesteld met betrekking tot de volgens hem ontbrekende elektragroep en documenten. Deze vordering zal hierna onder randnummer 4.178 en verder worden besproken.
Factuur [factuurnummer 1]
4.92.
De aannemer vordert betaling van factuur [factuurnummer 1] van 2 mei 2024. De hoogte van deze factuur is € 37.735,51 (inclusief btw). De factuur bevat veertien posten, een verwijzing naar een meerwerkoverzicht en een creditering met de reeds in rekening gebrachte factuur [factuurnummer 2] .
Posten 1 tot en met 8 ( [bedrijfsnaam 2] )
4.93.
De posten 1 tot en met 8 hebben betrekking op elektrawerk dat is gedaan door onderaannemer [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). De rechtbank zal deze posten samen bespreken.
4.94.
De aannemer heeft deze posten niet onderbouwd, anders dan met een verwijzing naar de factuur. De opdrachtgever stelt, onder verwijzing naar een e-mail van [bedrijfsnaam 2] aan de aannemer (hieronder weergegeven), dat [bedrijfsnaam 2] heeft aangegeven dat het meerwerk en het minderwerk tegen elkaar wegvallen en dat [bedrijfsnaam 2] daarom bij de aannemer geen meerwerk in rekening heeft gebracht.
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
4.95.
Op basis van deze e-mail, waarvan de aannemer de inhoud niet heeft weersproken, stelt de rechtbank vast dat [bedrijfsnaam 2] geen meerwerk in rekening heeft gebracht aan de aannemer. Daarom zal de vordering van de aannemer tot vergoeding van deze posten worden afgewezen.
Post 9 (materialen opslaan en vervoeren)
4.96.
De aannemer vordert € 3.280,00 (exclusief btw) voor het opslaan en vervoeren van materialen van opslag naar werkplaats in verband met de opbreking van de [straatnaam] .
4.97.
De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post weersproken. Volgens de opdrachtgever kon een levering tuinhout vanwege onvoorziene wegwerkzaamheden niet bij de woning van de opdrachtgever worden bezorgd. De aannemer heeft volgens de opdrachtgever voorgesteld om de levering bij haar werkplaats te laten bezorgen en dit op een later moment met andere vracht samen af te leveren bij de opdrachtgever. Volgens de opdrach-gever heeft de aannemer nooit aangegeven dat zij hiervoor extra kosten in rekening zou brengen.
4.98.
De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft erkend dat het materiaal bij de aannemer is opgeslagen, maar betwist dat hij hiervoor meerwerk is verschuldigd. Uit het verhaal van de opdrachtgever – dat door de aannemer niet is betwist – maakt de rechtbank op dat in onderlinge samenspraak naar een oplossing is gezocht om het tuinhout tijdelijk op te slaan vanwege wegwerkzaamheden. De rechtbank kan niet vaststellen dat gesproken is over het in rekening brengen van extra kosten. De rechtbank zal deze post dan ook afwijzen.
Post 10 (vlinderen vloer berging)
4.99.
De aannemer vordert € 700,- (exclusief btw) voor het vlinderen van de vloer in de berging.
4.100. De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post gemotiveerd weersproken. Volgens de opdrachtgever is de vloer van de berging onderdeel van de overeenkomst en de begroting, en hoort het vlinderen (het afwerken van gestort beton) daar bij. Bovendien betwist de opdrachtgever dat hij een opdracht heeft gegeven voor aanvullende werkzaamheden.
4.101. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd, anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Deze post zal daarom worden afgewezen.
Post 11 (meerprijs levering natuursteen)
4.102. De aannemer vordert € 1.432,14 (exclusief btw) vanwege de meerprijs van de levering van natuursteen.
4.103. De opdrachtgever heeft betwist dat de natuursteen door de aannemer is geleverd. De aannemer heeft geen nadere onderbouwing gegeven van haar stelling dat zij de natuursteen heeft geleverd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Deze post zal daarom worden afgewezen.
Post 12 (opruimen en afvoeren verpakkingsmaterialen, container en arbeidskosten)
4.104. De aannemer vordert € 2.475,- (exclusief btw) voor het opruimen en afvoeren van verpakkingsmaterialen van onderaannemers, de container en arbeidskosten.
4.105. De opdrachtgever heeft betwist dat sprake is van meerwerk. Volgens de opdrachtgever zijn dit algemene werkzaamheden die geacht worden tot de vaste aanneemsom te behoren. Bovendien maakt de huur van de container onderdeel uit van de begroting, aldus de opdrachtgever.
4.106. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd, anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 13 (plaatsen van muur en kozijn in de kelder)
4.107. De aannemer vordert € 1.412,- (exclusief btw) voor het plaatsen van een muur en kozijn in de kelder.
4.108. De opdrachtgever heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens de opdrachtgever is het plaatsen van muren en kozijnen onderdeel van de overeenkomst.
4.109. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft deze post niet onderbouwd, anders dan met verwijzing naar de factuur. Hiertegenover staat dat de opdrachtgever verschuldigdheid van deze post gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van de aannemer, die ontbreekt, zal deze post worden afgewezen.
Post 14 (plaatsen van drainage onder de keuken)
4.110. De factuur vermeldt ‘
Plaatsen van drainage onder de keuken om het water in de kruipruimte te laten afvoeren’. Hierbij wordt echter geen bedrag vermeld. Reeds om deze reden kunnen de voornoemde werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een toewijsbare meerwerkvordering leiden. Bovendien heeft de opdrachtgever gemotiveerd weersproken dat sprake is van meerwerk. De vordering zal worden afgewezen.
Post 15 (kraan en grondwerker, pvc)
4.111. De aannemer vordert € 2.210,- (exclusief btw) in verband met kraan en grondwerker, pvc.
4.112. De opdrachtgever heeft dit onderdeel onweersproken gelaten. De vordering zal daarom worden toegewezen (€ 2.674,10, inclusief btw).
Meerwerkoverzicht; reeds gefactureerd met factuur 2021-181
4.113. De factuur bevat naast de voornoemde posten een bedrag van € 56.460,49 (exclusief btw) onder verwijzing naar ‘Meerwerkoverzicht’. Daarnaast bevat de factuur een creditbedrag van € 41.252,31, vanwege het reeds gefactureerde bedrag vanwege factuur [factuurnummer 2] .
4.114. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer aan de rechtbank en de opdrachtgever een kleurenkopie overhandigd van het meerwerkoverzicht dat zij ook als productie 6 bij de conclusie van antwoord in reconventie heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de aannemer met dit overzicht en de nadere toelichting tijdens de zitting nog steeds onvoldoende duidelijk gemaakt waarom er naast de hierboven besproken posten, nog andere (meerwerk)posten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal dit onderdeel dan ook afwijzen.
Slotsom factuur [factuurnummer 1]
4.115. De conclusie van het voorgaande is dat de opdrachtgever een bedrag van
€ 2.674,10(inclusief btw) verschuldigd is aan de aannemer.
Eis in reconventie
4.116. De opdrachtgever heeft een eis in reconventie ingesteld. Hij vordert onder meer betaling van een aantal minderwerkposten, vervallen posten en vertragingsschade.
Minderwerk schriftelijk overeengekomen?
4.117. De aannemer heeft zich op het standpunt gesteld dat minderwerk op grond van de Algemene Voorwaarden schriftelijk moet zijn overeengekomen. Volgens de aannemer is dit niet gebeurd en moeten de vorderingen van de opdrachtgever daarom worden afgewezen. Dit verweer wordt gepasseerd en de rechtbank licht dit als volgt toe.
4.118. De aannemer doet een beroep op artikel 8 lid 1 van de Algemene Voorwaarden. Deze bepaling luidt als volgt: “
Meer- en minderwerk wordt schriftelijk tussen de gebruiker en de wederpartij overeengekomen. De gebruiker is pas gebonden aan mondelinge afspraken na schriftelijke bevestiging hiervan aan de wederpartij of zodra hij - zonder tegenwerping van de wederpartij - met de uitvoering van deze afspraken is begonnen.”
4.119. De rechtbank oordeelt dat het maken van afspraken op schrift geen hard vereiste is. Op basis van artikel 8 lid 1 van de Algemene Voorwaarden kunnen immers ook mondelinge afspraken worden gemaakt. Verder heeft de aannemer (op onderdelen) minderwerk erkend en in facturen ook minderwerkposten verrekend. Van een strikt schriftelijkheidsvereiste is dan ook geen sprake.
Post 1 (lijm natuursteenstrips)
4.120. De opdrachtgever vordert € 1.050,28 in verband met minderwerk vanwege de verrekening van de aankoop van lijm voor natuursteenstrips. Volgens de opdrachtgever heeft hij de natuursteen-strips en de lijm zelf aangekocht, terwijl de kosten hiervan onderdeel waren van de aanneemsom. Volgens de opdrachtgever heeft de aannemer tijdens het overleg tussen partijen op 3 juli 2022 ermee ingestemd om een bedrag van € 1.050,28 in mindering te brengen op de aanneemsom.
4.121. De aannemer heeft betwist dat de opdrachtgever zelf de lijm heeft aangekocht. Volgens de aannemer heeft zij zelf de lijm gekocht voor een bedrag van € 1.050,28. Dit blijkt volgens de aannemer uit een factuur van The Flagstone Company van 2 maart 2022.
4.122. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft een factuur in het geding gebracht van The Flagstone Company. De factuur is gedateerd 4 maart 2022. Blijkens deze factuur, die gericht aan de opdrachtgever (en niet aan de aannemer), heeft The Flagstone Company een bedrag van € 966 exclusief btw (€ 1.168,68, inclusief btw) in rekening gebracht voor de aankoop van cementgebonden lijm. Omdat deze factuur gericht is aan de opdrachtgever heeft de aannemer naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de opdrachtgever deze factuur betaald heeft. Het door de opdrachtgever gevorderde bedrag van
€ 1.050,28 (inclusief btw)aan minderwerk zal daarom worden toegewezen.
Post 2 (woningscheidende wand in kalkzandsteen)
4.123. De opdrachtgever heeft een minderwerkvordering ingesteld vanwege een wand in kalkzandsteen die is komen te vervallen. Volgens de opdrachtgever ligt het op de weg van de aannemer om inzichtelijk te maken hoe groot de besparing is.
4.124. De aannemer heeft erkend dat het vervallen van de woningscheidende wand minderwerk heeft opgeleverd. Volgens de aannemer heeft zij dit reeds verrekend met meerwerk, maar zij heeft dit niet onderbouwd. De vordering ter hoogte van
€ 824,73 (inclusief btw)zal daarom worden toegewezen
Post 3 (vervallen wand woonkamer bij openhaard)
4.125. De opdrachtgever vordert minderwerk vanwege een vervallen wand in de woonkamer bij de openhaard. Volgens de opdrachtgever ligt het op de weg van de aannemer om inzichtelijk te maken hoe groot de besparing is.
4.126. De aannemer heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens de aannemer heeft de opdrachtgever deze wand zelf geregeld.
4.127. De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft deze vordering onderbouwd met een enkele verwijzing naar de plattegrond. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, gelet op de betwisting van de aannemer. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Minderwerkpost 4 (vervallen taatsdeuren tussen hal en woonkamer)
4.128. De opdrachtgever vordert € 3.002,88 (inclusief btw) in verband met minderwerk vanwege vervallen taatsdeuren tussen de hal en de woonkamer.
4.129. De opdrachtgever stelt dat hij de taatsdeuren door een andere partij heeft laten plaatsen en dat ze daarom uit de opdracht zijn komen te vervallen.
4.130. De aannemer heeft dit minderwerk erkend. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het minderwerk reeds is verrekend met meerwerk. Nu de aannemer dit niet inzichtelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan. De vordering van
€ 3.002,88 (inclusief btw)zal daarom worden toegewezen.
Post 5 (minder gerealiseerd tegelwerk)
4.131. De opdrachtgever vordert € 5.505,50 (inclusief btw) in verband met minder gerealiseerd tegelwerk.
4.132. Volgens de opdrachtgever is het aanbrengen van tegelwerk een stelpost die voor € 65,- (exclusief btw) per m2 op de begroting stond en zijn partijen bij de begroting uitgegaan van 116 m2. De post bedroeg daarom € 10.345,62 (exclusief btw). Volgens de opdrachtgever is slechts 46 m2 tegelwerk uitgevoerd, waardoor hij voor 70 m2, oftewel € 5.505,50 (inclusief btw) gecompenseerd dient te worden.
4.133. De aannemer heeft de juistheid van de berekening van de opdrachtgever erkend. Een bedrag van
€ 5.505,50 (inclusief btw)aan minderwerk zal daarom worden toegewezen.
Post 6 (factuur [naam 4] )
4.134. De opdrachtgever vordert € 1.136,47 (inclusief btw) in verband met de factuur van [naam 4] .
4.135. De opdrachtgever heeft gesteld dat de constructeur op verzoek van de aannemer en de loodgieter aanpassingen heeft gemaakt aan de begane grondvloer. Hiervoor heeft de constructeur op 25 oktober 2021 een factuur gestuurd aan de opdrachtgever, die de opdrachtgever heeft betaald. De opdrachtgever heeft aangevoerd dat de kosten voor rekening van de aannemer moeten komen, omdat de wijze waarop het werk gemaakt zou gaan worden, bekend was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De opdrachtgever verwijst naar een e-mail van 9 december 2021, waarin hij schrijft dat partijen de aanpassing dat de installatie naar de kelder werd verplaatst al waren overeengekomen tijdens het afronden van de overeenkomst met de loodgieter. Ook schrijft de opdrachtgever dat partijen later overeen zijn gekomen om de vloer te veranderen naar een breedplaatvloer, zodat de leidingen ingestort konden worden.
4.136. De aannemer heeft verschuldigdheid van deze post betwist. Volgens de aannemer is de technische ruimte van het bijgebouw op verzoek van de opdrachtgever verplaatst naar de kelder. De aannemer verwijst in dit verband naar een e-mail van de opdrachtgever van 12 april 2021. In deze e-mail schrijft de opdrachtgever hij op 18 maart 2021 met de aannemer heeft besproken om, ter voorkoming van rendementsverlies, de installatie ten behoeve van de warmteopwekking te verplaatsen naar de kelder in plaats van de vliering van het bijgebouw.
4.137. De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat partijen reeds in maart 2021, nog voor het sluiten van de overeenkomst, hebben afgesproken dat de installatie van de warmteopwekking naar de kelder zou worden verplaatst. Kennelijk heeft de constructeur hierdoor aanpassingen in de vloer moeten maken. de aannemer heeft enkel verwezen naar een e-mail van 21 april 2021 en zij heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen, waaruit blijkt dat na het sluiten van de overeenkomst aanvullende werkzaamheden zijn overeengekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de factuur van [naam 4] voor de rekening van de aannemer komt.
4.138. De vordering van de opdrachtgever van
€ 1.136,47 (inclusief btw)zal worden toegewezen.
Post 7 (vervallen grondwerk uitgraven fundering)
4.139. De opdrachtgever vordert € 2.449,36 (inclusief btw) vanwege vervallen grondwerk voor het uitgraven van de fundering.
4.140. De aannemer heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van minderwerk. Volgens de aannemer is het grondwerk voor de fundering wel degelijk uitgevoerd. Het zand dat reeds was gestort, was namelijk nog niet op de juiste hoogte voor de fundering. De aannemer heeft in dit kader een foto in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat het zand is afgevlakt.
4.141. De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft enkel gesteld dat het grondwerk voor het uitgraven van de fundering is komen te vervallen, zonder nadere motivering. De aannemer heeft, onder verwijzing naar een foto, gemotiveerd weersproken dat deze werkzaamheden zijn komen te vervallen. De opdrachtgever heeft op zijn beurt de juistheid van deze foto niet weersproken. De rechtbank meent daarom dat de opdrachtgever, gelet op de gemotiveerde betwisting van de aannemer, onvoldoende heeft onderbouwd dat het grondwerk voor het uitgraven van de fundering is komen te vervallen. De vordering van de opdrachtgever zal worden afgewezen.
Post 8 (vervallen poeren bijgebouw)
4.142. De opdrachtgever vordert € 530,78 (inclusief btw) vanwege een vervallen poeren bijgebouw.
4.143. De aannemer heeft erkend dat het poerenbijgebouw is komen te vervallen, maar zij heeft gemotiveerd weersproken dat dit minderwerk oplevert. Volgens de aannemer is er in plaats van het bijgebouw een fundering gemaakt en een vloer. Ook is de ruimte volgens de aannemer gevuld met zand om op de juiste hoogte te komen en is er een afwateringsput geplaatst.
4.144. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van minderwerk als gevolg van het vervallen van het poeren bijgebouw. Nu de opdrachtgever tijdens de mondelinge behandeling niet heeft betwist dat hier andere werkzaamheden voor in de plaats zijn gekomen, zal de vordering van de opdrachtgever worden afgewezen.
Post 9 (vervallen ladderopgang en netten steiger)
4.145. De opdrachtgever vordert € 1.526,84 (inclusief btw) vanwege de vervallen ladderopgang en netten voor de steiger. Volgens de opdrachtgever zou de steiger volgens de begroting worden opgebouwd met ladderopgang en netten, maar zijn de ladderopgang en netten nooit geplaatst. Volgens de opdrachtgever zijn de netten niet apart gespecificeerd op de begroting en kan hij daarom geen bedrag aan het minderwerk te koppelen. De opdrachtgever vordert alleen het bedrag op de begroting van de vervallen ladderopgang van € 1.526,84.
4.146. De aannemer heeft betwist dat sprake is van minderwerk. Volgens haar zijn de ladderopgangen bij de steiger wel degelijk geplaatst. Anders zou het volgens de aannemer niet mogelijk zijn geweest om de steigers te gebruiken. Bovendien is het plaatsen van netten volgens de aannemer geen stelpost. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer toegelicht dat het aan de aannemer is om al dan niet netten om de steiger te doen, maar dat geen sprake is van minderwerk.
4.147. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft gemotiveerd weersproken dat zij geen ladderopgang heeft geplaatst. Het gevorderde minderwerk zal worden afgewezen. Met betrekking tot de netten is hieraan geen bedrag gekoppeld op de begroting, en heeft de opdrachtgever geen bedrag gevorderd, dus ook hiervoor zal geen minderwerk worden toegewezen.
Post 10 (vervallen timmerwerk kap red cedar delen)
4.148. De opdrachtgever vordert € 8.145,94 (inclusief btw) vanwege vervallen timmerwerk van red cedar hout voor de kap.
4.149. De aannemer betwist dat het timmerwerk is komen te vervallen. Volgens de aannemer is het red cedar hout weliswaar komen te vervallen, maar is er ander materiaal voor in de plaats gekomen, namelijk UniPrime. De aannemer heeft een tekening van de kap in het beding gebracht waaruit blijkt dat UniPrime is gekozen en een factuur van de UniPrime.
4.150. De rechtbank overweegt als volgt. De aannemer heeft gemotiveerd weersproken dat het timmerwerk van de kap is komen te vervallen. Volgens haar is ander materiaal gebruikt, hetgeen door de opdrachtgever niet is betwist. Deze vordering van de opdrachtgever zal daarom worden afgewezen.
Post 11 (vervallen hardhouten plinten)
4.151. De opdrachtgever vordert € 2.788,26 (inclusief btw) vanwege vervallen hardhouten plinten.
4.152. De aannemer heeft erkend dat sprake is van minderwerk. Een bedrag van
€ 2.788,26 (inclusief btw)zal daarom worden toegewezen.
Post 12 (vervallen ingegraven mantelbuizen)
4.153. De opdrachtgever vordert € 1.224,68 (inclusief btw) vanwege vervallen ingegraven mantelbuizen.
4.154. De aannemer heeft betwist dat de ingegraven mantelbuizen zijn komen te vervallen. Volgens haar zijn de mantelbuizen wel degelijk ingegraven voor de invoeringen van de nutsvoorzieningen vanaf de bouwaansluitingen naar het woonhuis. Dit was volgens de aannemer noodzakelijk, en de buizen van het hek tot aan de bouwaansluiting zaten niet in de begroting, aldus de aannemer.
4.155. De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de vervallen mantelbuizen. De opdrachtgever heeft gesteld dat de ingegraven mantelbuizen zijn vervallen, maar heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Daartegenover staat een gemotiveerde betwisting van de aannemer. De vordering van de opdrachtgever zal daarom worden afgewezen.
Post 13 (vertragingsschade vanwege te late oplevering)
4.156. De opdrachtgever vordert € 10.500,- vanwege vertragingsschade wegens te late oplevering.
4.157. Volgens de opdrachtgever zijn partijen een fatale bouwtermijn overeengekomen van 25 weken en had het volledige werk eind mei 2022 volledig opgeleverd moeten zijn. De opdrachtgever stelt dat de aannemer het werk veertien weken te laat heeft opgeleverd. De opdrachtgever heeft bij e-mail van 19 juli 2022 aan de aannemer laten weten dat hij geconfronteerd wordt met extra kosten van € 750,- per week in verband met het doorlopen van de bouwstroom, het bouwwater, de koten van opslag, woonlasten en het ontbreken van de opbrengst van zonne-energie. De opdrachtgever vordert daarom betaling van € 10.500,- (14 x € 750,-) vanwege de te late oplevering van de woning.
4.158. De gevorderde vertragingsschade zal worden afgewezen. Zoals de aannemer terecht heeft aangevoerd bepaalt artikel 6 van de Algemene Voorwaarden dat overeengekomen termijnen nimmer fatale termijnen zijn. Bovendien heeft de aannemer er op gewezen dat in de overeenkomst is opgenomen dat de geplande periode onder voorbehoud is van tijdige levering van de benodigde materialen. De vordering van de opdrachtgever tot vergoeding van door hem gestelde vertragingsschade stuit hier op af.
Post 14 (extra kosten schilderwerk daklijsten dakkapellen)
4.159. De opdrachtgever vordert € 1.179,75 (inclusief btw) vanwege extra kosten in verband met schilderwerk aan de daklijsten van de dakkapellen.
4.160. Volgens de opdrachtgever heeft de aannemer de daklijsten bij de dakkapellen laten schilderen, terwijl de stand van het werk dit nog niet toeliet. De opdrachtgever stelt dat de daklijsten er vervolgens af moesten worden gehaald omdat de rietdekker niet akkoord was met de afmetingen van de daklijsten. Het schilderwerk moest daardoor op een later moment alsnog de aannemer worden. De opdrachtgever heeft dit in overleg met de aannemer laten doen door een eigen schilder. De aannemer heeft een kostenspecificatie van de schilder ter hoogte van € 1.179,75 in het geding gebracht.
4.161. De aannemer betwist dat zij een akkoord heeft gegeven aan de opdrachtgever om de daklijsten zelf te laten schilderen. Volgens haar is er enkel een akkoord bereikt over het schilderen van de buitenzijde van de kozijnen. Bovendien zat het schilderwerk niet in de opdracht, aldus de aannemer.
4.162. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de aannemer terecht heeft aangevoerd, volgt uit de begroting dat schilderwerk niet in de opdracht is opgenomen. Deze vordering van de opdrachtgever zal daarom worden afgewezen.
Post 15 (extra kosten herstel schilderwerk hal)
4.163. De opdrachtgever vordert € 2.156,22 (inclusief btw) vanwege extra kosten voor het herstel van het schilderwerk in de hal.
4.164. Volgens de opdrachtgever heeft de aannemer pas na oplevering glas geplaatst, terwijl het schilderwerk in de hal toen al uitgevoerd was. Bij deze werkzaamheden is het schilderwerk in de hal, maar ook van de luifel, beschadigd geraakt. De opdrachtgever stelt dat hij dit in overleg met de aannemer heeft laten herstellen door de schilder. De opdrachtgever heeft in dit kader een factuur overgelegd van Joyfull Onderhoud B.V. ter hoogte van € 2.367,97. Volgens de opdrachtgever heeft de schilder de factuur op verzoek van de aannemer rechtstreeks aan de aannemer verzonden.
4.165. De aannemer betwist verschuldigdheid van deze kosten. Volgens haar komt de omstandigheid dat de opdrachtgever een niet ter zake deskundige schilder heeft ingeschakeld, voor zijn eigen rekening en risico. De schilder had de hal reeds geschilderd vóór oplevering van de woning, terwijl bij de opleverpunten was geconstateerd dat het stucwerk niet akkoord was.
4.166. De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de kosten voor het herstel van het schilderwerk. De aannemer heeft niet weersproken dat het schilderwerk in de hal en van de luifel is beschadigd door het plaatsen van het glas. Ook heeft de aannemer niet weersproken dat de opdrachtgever dit in overleg met haar heeft laten herstellen door een schilder. Ook heeft de aannemer de juistheid van de factuur niet betwist. De vordering van
€ 2.156,22 (inclusief btw)zal daarom worden toewezen.
Post 16 (hoge energiekosten)
4.167. De opdrachtgever vordert vergoeding van hoge energiekosten, vanwege het ontbreken van werkende regeltechniek. De hoogte van de vordering is pro memorie.
4.168. De aannemer betwist verschuldigdheid van de energiekosten. Volgens de aannemer blijkt uit een e-mailbericht van het [bedrijfsnaam 2] dat de opdrachtgever op 16 augustus 2022 niet wist hoeveel zonnepanelen hij wilde hebben. Ook waren omvormers (materiaal voor zonnepanelen) niet op voorraad. Vanaf het moment dat alles was geplaatst en aangesloten zijn de zonnepanelen gaan werken.
4.169. De rechtbank overweegt als volgt. De opdrachtgever heeft de omvang van de schade niet gesteld. Bovendien heeft de aannemer betwist dat sprake is van schade. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Slotsom posten 1 tot en met 16
4.170. Uit hetgeen onder randnummer 4.120 tot en met 4.169 is overwogen volgt dat een bedrag van
€ 16.464,34zal worden toegewezen in verband met Post 1, Post 2, Post 4, Post 5, Post 6, Post 11 en Post 15. Dit bedrag zal worden verrekend met het door de aannemer gevorderde meerwerk en de door de aannemer gevorderde opleveringstermijn
Slotsom verschuldigde bedragen; verrekening
4.171. De slotsom van het voorgaande is dat partijen over en weer de volgende bedragen verschuldigd zijn:
Zoals hierboven in randnummer 4.80 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de opdrachtgever een bedrag van €
12.507,09is verschuldigd aan de aannemer uit hoofde van factuur [factuurnummer 2] ;
Zoals hierboven in randnummer 4.90 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de opdrachtgever een bedrag van €
9.447,35is verschuldigd aan de aannemer uit hoofde van factuur [factuurnummer 3] ;
Zoals hierboven in randnummer 4.115 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de opdrachtgever een bedrag van €
2.674,10is verschuldigd aan de aannemer uit hoofde van factuur [factuurnummer 1] ;
Zoals hierboven in randnummer 4.170 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aannemer een bedrag van €
16.464,34is verschuldigd aan de opdrachtgever vanwege minderwerk en extra kosten.
4.172. De rechtbank zal deze bedragen verrekenen, waarna een bedrag van
€ 8.164,20, door de opdrachtgever aan de aannemer te betalen, resteert.
Contractuele rente of wettelijke rente?
4.173. De aannemer vordert op grond van artikel 15 lid 4 van de Algemene Voorwaarden betaling van de contractuele rente tot en met 24 oktober 2024. Daarnaast vordert de aannemer vermeerdering van de hoofdsom met de contractuele rente, althans de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 25 oktober 2024.
4.174. De opdrachtgever heeft zich op het standpunt gesteld dat het beding, in artikel 15 lid 4 van de Algemene Voorwaarden, onredelijk is. Dit verweer zal worden gepasseerd en de rechtbank licht dit als volgt toe.
4.175. De bepaling van artikel 15 lid 4 van de Algemene Voorwaarden luidt als volgt: “
In voornoemde situatie geldt voor de consument een vertragingsrente ter grootte van 6% op jaarbasis, tenzij de wettelijke rente hoger is. In dat geval geldt de wettelijke rente.” De rechtbank merkt op dat de wettelijke rente voor niet-handelstransacties met consumenten vanaf 1 januari 2024 7% was, en vanaf 1 januari 2025 6%. De wettelijke rente is dus in 2024 hoger dan de contractuele rente, zoals vastgelegd in artikel 15 lid 4 van de Algemene Voorwaarden, en in 2025 gelijk aan de contractuele rente. Daarom zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. De rente zal worden toegewezen van de datum van de dagvaarding (5 november 2024).
Buitengerechtelijke kosten
4.176. De aannemer maakt daarnaast aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Hij baseert deze vordering op grond van artikel 15 lid 6 van de Algemene Voorwaarden. Het gevorderde bedrag is € 1.845,98.
4.177. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, maar op een andere grondslag en voor een lager bedrag. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De aannemer heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.021,29, [1] gelet op het in conventie toe te wijzen bedrag van € 24.628,54 (€ 12.507,09 + € 9.447,35 + € 2.674,10). De rechtbank wijst daarom een bedrag van € 1.021,29 toe.
Vorderingen tot nakoming van de overeenkomst
Ontbrekende elektragroep
4.178. De opdrachtgever vordert dat de aannemer wordt veroordeeld om de ontbrekende energiegroep in de meterkast aan te (laten) leggen.
4.179. De aannemer heeft gemotiveerd weersproken dat er een elektragroep ontbreekt. Volgens de aannemer zijn partijen bij de aanneemsom uitgegaan van vijftien groepen, maar zijn er in werkelijkheid zeventien groepen geplaatst. Als de opdrachtgever extra groepen wenst, levert dit volgens de aannemer meerwerk op. De opdrachtgever heeft aanvullende producties in het geding gebracht, waaruit volgens hem volgt dat er meer groepen zijn aangebracht en dat er nog één reservegroep ontbreekt.
4.180. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer naar voren gebracht dat de opdrachtgever bij onderaannemer [bedrijfsnaam 2] een korting heeft bedongen voor de elektra en dat het aantal groepen dat de opdrachtgever en de onderaannemer zijn overeengekomen, is geleverd. De opdrachtgever heeft hier tegenin gebracht dat hij juist een korting is overeengekomen met de aannemer en dat er één groep te weinig is gerealiseerd ten opzichte van de offerte van de elektricien.
4.181. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat er zeventien groepen zijn geplaatst. In de door de opdrachtgever overgelegde groepenverklaring van [bedrijfsnaam 2] wordt uitgegaan van achttien groepen. De aannemer heeft de juistheid van deze offerte niet betwist. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat er nog één groep ontbreekt. De aannemer zal daarom worden veroordeeld om de ontbrekende groep te (laten) plaatsen.
Verkleurd hang- en sluitwerk; scheurvorming metselwerk poort
4.182. De opdrachtgever heeft daarnaast herstel gevorderd van twee garantiepunten: het verkleurde hang- en sluitwerk en de scheurvorming in het metselwerk bij de poort.
4.183. De aannemer heeft een beroep gedaan op opschorting met betrekking tot deze garantiepunten. Zij meent dat de opdrachtgever eerst het nog niet betaalde deel van de opleveringstermijn moet betalen. Zoals de rechtbank hiervoor onder randnummer 4.90 heeft toegelicht, zal de opdrachtgever worden veroordeeld om het resterende deel van de opleveringstermijn te betalen. Het opschortingsverweer van de aannemer zal daarom worden gepasseerd.
4.184. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de vorderingen tot herstel van beide garantiepunten zullen worden toegewezen.
4.185. Met betrekking tot het hang- en sluitwerk, stelt de rechtbank het volgende voorop. De opdrachtgever heeft middels een e-mail melding gemaakt van het feit dat het deurbeslag op de buitendeuren verkleurt en er af bladdert. De aannemer heeft vervolgens nieuw deurbeslag besteld en voorgesteld om – na afwikkeling van de lopende zaken (bedoeld wordt: deze procedure) – een afspraak te maken om de werkzaamheden in te plannen (zie e-mail van [naam 3] van 14 januari 2025, productie 32 van de opdrachtgever). De rechtbank leest hierin een erkenning van de aannemer dat zij gehouden is deze werkzaamheden uit te voeren. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.186. Met betrekking tot de scheurvorming in het metselwerk bij de poort geldt dat de opdrachtgever op 14 juni 2024 hiervan melding heeft gemaakt. Volgens de opdrachtgever heeft de aannemer hier niet op gereageerd. Dit is door de aannemer niet weersproken. Nu de scheurvorming niet door de aannemer is betwist, zal de vordering tot herstel worden toegewezen.
Revisietekeningen, meetrapporten, bedienings- en onderhoudsvoorschriften
4.187. De opdrachtgever vordert dat de aannemer alle revisietekeningen, meetrapporten, bedienings- en onderhoudsvoorschriften met documentatie van de toegepaste apparatuur aan hem verstrekt. De opdrachtgever heeft zijn vordering onderbouwd met een verwijzing naar de technische omschrijving van de [bedrijfsnaam 3] die hij bij akte eiswijziging in het geding heeft gebracht.
4.188. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer het standpunt ingenomen dat de revisietekeningen, meetrapporten en bedieningsvoorschriften geen opleverpunt zijn, omdat zij niet op de opleverlijst vermeld worden.
4.189. De rechtbank is van oordeel dat de opdrachtgever zijn vordering voldoende heeft onderbouwd door te verwijzen naar de technische omschrijving van [bedrijfsnaam 3] . De enkele betwisting van de aannemer dat de revisietekeningen, meetrapporten en bedieningsvoorschriften niet worden vermeld op de opleverlijst is in dit kader onvoldoende. Deze vordering zal worden toegewezen.
Dwangsommen
4.190. De opdrachtgever heeft bij de hiervoor besproken vorderingen tot nakoming een dwangsom gevorderd van € 100,- per dag(deel) dat de aannemer in verzuim blijft, met een maximum van € 10.000,-. De aannemer heeft geen verweer gevoerd tegen deze verschuldigdheid of omvang van de dwangsommen. De rechtbank ziet wel aanleiding de hoogte van de gevorderde dwangsommen te beperken tot een maximum van € 2.500,-. De dwangsommen zijn verschuldigd indien de aannemer niet binnen een maand na de vonnisdatum de voornoemde (garantie)punten heeft verholpen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.191. De rechtbank zal de proceskosten compenseren omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt de opdrachtgever, na verrekening met het te betalen bedrag in reconventie, tot betaling van € 8.164,20 aan de aannemer, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 november 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt de opdrachtgever tot betaling van € 1.021,29 aan de aannemer aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 november 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.3.
veroordeelt de aannemer om binnen een maand na de vonnisdatum de ontbrekende energiegroep in de meterkast aan te (laten) leggen, het verkleurde hang- en sluitwerk te herstellen of vervangen en de scheurvorming in het metselwerk bij de poort te herstellen; zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 2.500,-;
5.4.
veroordeelt de aannemer om binnen een maand na de vonnisdatum alle revisietekeningen, meetrapporten, bedienings- en onderhoudsvoorschriften met documentatie van de toegepaste apparatuur, aan de opdrachtgever te verstrekken; zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 2.500,-;
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. [2]

Voetnoten

1.€ 875 + 1 % × (€ 24.628,54 – € 10.000) = € 1.021,29.
2.type: 3516