Uitspraak
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU/EER verblijfsdocument beoordeeld. Eiser, geboren in 1997 en van Surinaamse nationaliteit, had op 8 mei 2024 een aanvraag ingediend op basis van artikel 20 VWEU, met de stelling dat hij een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie heeft met zijn meerderjarige zus, die burger van de Unie is. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij en zijn zus op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden, zoals vereist door het arrest K.A. van het HvJEU. Eiser heeft weliswaar documenten overgelegd, maar deze onderbouwen de gestelde afhankelijkheidsrelatie niet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, en dat er geen sprake is van een schending van het recht op familie- en privéleven onder artikel 8 EVRM. Eiser heeft ook aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet had hoeven horen, gezien de motivering van het besluit en het ontbreken van nieuwe feiten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de afhankelijkheidsrelatie voor het verkrijgen van een verblijfsrecht op basis van EU-recht.