ECLI:NL:RBDHA:2025:12261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiseres met betrekking tot vrezen voor besnijdenis en discriminatie vanwege hiv-besmetting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres behandeld. Eiseres, die afkomstig is uit Nigeria, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van verschillende beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd. Eiseres stelt dat zij bij terugkeer naar Nigeria niet in haar levensonderhoud kan voorzien, dat zij moeilijk aan hiv-medicatie kan komen en dat zij vreest voor de besnijdenis van haar dochters. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de eerdere beslissingen van de minister definitief zijn en er geen ambtshalve toets hoeft plaats te vinden. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochters een reëel risico lopen op besnijdenis en dat zij vanwege haar hiv-besmetting niet kan functioneren in de maatschappij. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

v-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[eisers]
v-nummers
:[v-nummer 2] ,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Janssen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij (eerder) besluit van 18 februari 2020 heeft de minister de aanvraag van eiseres van 4 februari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat eiseres in Italië internationale bescherming geniet. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 12 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1951) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 24 juni 2020 bevestigd. Daarmee staat het besluit van 18 februari 2020 in rechte vast.
3. Eiseres heeft op 25 oktober 2022 opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 april 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd waarin staat dat ze onmiddellijk moet vertrekken. Ze krijgt een inreisverbod van twee jaar. Het inreisverbod geldt niet voor de minderjarige kinderen.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025, tegelijk met de beroepszaak van haar partner [2] op zitting behandeld. Ook zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende deze beroepen [3] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de partner van eiseres, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Het onderzoek is op de zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij bang is dat zij bij terugkeer naar Nigeria niet in haar levensonderhoud kan voorzien en het voor haar financieel niet mogelijk is om aan de noodzakelijke hiv-medicatie te komen. Ook vreest zij bij terugkeer voor de besnijdenis van haar dochters. Tot slot heeft zij aangevoerd dat zij bij terugkeer vreest te zullen worden gediscrimineerd omdat zij hiv heeft.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende motieven:
- Eiseres haar identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Dat de dochters van eiseres niet besneden zijn;
- Dat eiseres hiv heeft.
Het eerste element acht de minister geloofwaardig. Dat eiseres uit Nigeria komt is echter niet voldoende om als vluchteling te worden aangemerkt. De minister acht eveneens geloofwaardig dat eiseres haar dochters niet besneden zijn. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiseres haar vrees voor genitale verminking van haar dochters bij terugkeer naar Nigeria niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister acht geloofwaardig dat eiseres hiv heeft. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij vreest gediscrimineerd te worden vanwege hiv, heeft de minister gesteld dat eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet heeft verklaard over concrete problemen die zij in dit kader verwacht. Van discriminatie bij terugkeer is derhalve niet gebleken, laat staan dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege hiv zo ernstig zal worden beperkt in haar bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied zou kunnen functioneren.
De aanvraag is kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw 2000. Het betreft een opvolgende aanvraag, die niet niet-ontvankelijk is verklaard. De minister heeft niet ambtshalve beoordeeld of eiseres een reguliere verblijfsvergunning krijgt of uitstel van vertrek om medische redenen. Tevens is een inreisverbod van twee jaar en een terugkeerbesluit opgelegd. Het inreisverbod geldt niet voor de minderjarige kinderen.
Oordeel van de rechtbank
Dient de asielaanvraag van eiseres als eerste asielaanvraag te worden aangemerkt?
6. Eiseres is van mening dat de minister ten onrechte het standpunt inneemt dat er sprake is van een opvolgende aanvraag. Er is in haar zaak eerder geoordeeld dat haar aanvraag niet-ontvankelijk is, waarbij er dus geen inhoudelijke beoordeling is gegeven van haar asielaanvraag. Een besluit om een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren is ook geen definitief besluit in de zin van artikel 2, aanhef en onder e van de Procedurerichtlijn. Er wordt immers geen inhoudelijke beoordeling gegeven. Ten onrechte heeft de minister niet ambtshalve beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet en heeft de minister terecht geen ambtshalve beoordeling verricht. In het geval van eiseres is sprake van definitieve beslissingen op haar twee eerdere asielaanvragen. De rechtbank verwijst in dat verband naar artikel 2, aanhef en onder e, van de Procedurerichtlijn, waarin ‘definitieve beslissing’ is gedefinieerd als ‘een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat.’ Uit deze definitie volgt dat sprake is van een definitieve beslissing als tegen die beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
6.2.
Ter zitting is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten definitief hebben beslist op eiseres haar verzoek om internationale bescherming en haar internationale bescherming hebben verleend tot in ieder geval 19 juli 2022. In die zin is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een definitief (inwilligend) besluit. Vervolgens heeft de minister bij besluit van 18 februari 2020 de eerste aanvraag van eiseres in Nederland tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat eiseres in Italië internationale bescherming geniet. Tegen dit besluit staat geen rechtsmiddel meer open en is door de uitspraak van de Afdeling in rechte komen vast te staan. De minister stelt zich dus terecht op het standpunt dat in eiseres’ situatie, nu sprake is van een opvolgende aanvraag, geen ambtshalve toets in het kader van artikel 64 van de Vw 2000 hoeft plaats te vinden.
6.3.
Nu de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft de minister overeenkomstig zijn beleid bepaald dat eiseres onmiddellijk Nederland moet verlaten. De minister was vervolgens gehouden om een inreisverbod tegen eiseres - uitgezonderd haar kinderen - uit te vaardigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.4.
Het voorgaande laat onverlet dat eiseres bij de minister een aanvraag kan indienen om aan haar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 te verlenen dan wel dat zij een aanvraag kan indienen voor een medische behandeling.
Is er sprake van een asielmotief dat nog in de beoordeling van de asielaanvraag had moeten worden betrokken?
7. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij een extra asielmotief naar voren heeft gebracht, namelijk haar vrees voor de mensenhandelaar in Nigeria. Eiseres geeft toe dat ze dit asielmotief eerder naar voren had kunnen brengen dan in de zienswijze, maar dit laat volgens haar onverlet dat het gedurende het proces van besluitvorming is aangevoerd zodat het ook betrokken dient te worden bij de beoordeling.
7.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het nader gehoor de gelegenheid heeft gekregen de feiten en omstandigheden naar voren te brengen die voor haar de reden vormen voor het vragen van bescherming. Eiseres heeft in dit verband verklaard dat zij bij terugkeer niet in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien en moeilijk aan hiv-medicatie kan komen. Daarnaast verklaart zij dat haar dochters bij terugkeer naar Nigeria het risico lopen te zullen worden besneden. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank terecht door de minister als asielmotief aangemerkt en ook onderzocht en beoordeeld.
7.2.
Tijdens het nader gehoor heeft zij niet gesproken over haar vrees voor de mensenhandelaar in Nigeria. Ook op het formulier M35-O heeft zij daar geen melding van gemaakt. In de zienswijze heeft eiseres gewezen op het gehoor van 13 februari 2020, waarin eiseres heeft verklaard dat ze in Italië is bedreigd door mensenhandelaren. Haar moeder is ook bedreigd, waarna zij telefonisch navraag heeft gedaan bij eiseres, aldus eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze enkele verwijzing naar het gehoor van 13 februari 2020 met daarin de enkele opmerking dat de moeder van eiseres ook is bedreigd te weinig is om de gestelde vrees voor de mensenhandelaar in Nigeria als zelfstandig asielmotief aan te merken. Dit houdt tevens in dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze vrees niet behoeft te worden onderzocht en beoordeeld. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft eiseres bij terugkeer te vrezen voor besnijdenis van haar dochters dan wel ernstige schade?
8. Eiseres vreest voor besnijdenis van haar dochters. In haar zienswijze heeft eiseres voorbeelden aangehaald waaruit blijkt dat meisjes toch worden besneden ondanks het feit dat de ouders niet willen dat het gebeurt. Etnische afkomst en familietradities maken dat nog steeds sprake is van een reëel risico op besnijdenis. De minister heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat haar dochters het risico op besnijdenis niet lopen. Er is sprake van een motiveringsgebrek.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat haar dochters in Nigeria een reëel risico op vrouwenbesnijdenis lopen. Dat vrouwenbesnijdenis voorkomt in Nigeria wordt door de minister niet bestreden en blijkt ook uit de door eiseres in de zienswijze overlegde informatie. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat deze door eiseres ingebrachte informatie onvoldoende concreet en individueel is om op basis daarvan aan te nemen dat de dochters van eiseres een reële vrees voor besnijdenis hebben. De minister stelt terecht dat uit het algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023 blijkt dat verschillende bronnen de vader noemen als de belangrijkste persoon die beslist of een meisje wordt besneden. Na de vaders zijn het de grootouders en daarna de moeders die het besluit voor genitale verminking kunnen beïnvloeden. Eiseres en de vader van haar dochters hebben allebei verklaard tegen genitale verminking te zijn. Eiseres heeft bovendien verklaard dat zij niet besneden is omdat haar moeder dat niet wilde. De minister heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk wordt geacht dat haar in Europa geboren dochters bij terugkeer te vrezen hebben voor genitale verminking. Bovendien is vrouwenbesnijdenis strafbaar in Nigeria en recente cijfers laten een daling zien in het aantal gevallen van vrouwenbesnijdenissen. Verder heeft eiseres op zitting toegelicht dat zij in dit kader vreest voor mensen van haar stam en mensen van traditie die haar dochters wel willen besnijden. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele toelichting onvoldoende concreet is om op basis daarvan aan te nemen dat eiseres’ dochters een reële vrees hebben vanwege de stam waar ze toe behoren. Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochters bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico lopen om te worden besneden en de minister heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Discriminatie vanwege hiv-besmetting
9. Eiseres betoogt dat de minister heeft miskend dat in Nigeria de toegang tot adequate medische zorg voor personen met hiv - onder wie eiseres - ernstig is beperkt en is verslechterd. Eiseres is kwetsbaar voor discriminatie. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied zal kunnen functioneren. Het is niet gegarandeerd dat zij toegang zal krijgen tot de noodzakelijk medicatie.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres aan de hand van de informatie die zij heeft ingebracht niet aannemelijk heeft gemaakt dat vanwege haar hiv-besmetting sprake is van discriminatie waardoor zij zo ernstig in haar bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat het voor haar onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Eiseres heeft ook geen informatie ingebracht die ziet op haar persoonlijke situatie en waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij vanwege haar hiv-besmetting wordt gediscrimineerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij daar ook niet concreet over heeft verklaard. Bovendien blijkt uit het Medical Country of Origin Information Report van Nigeria 2024 dat medische instellingen doorgaans patiënten met hiv behandelen zonder hen direct bloot te stellen aan sociale vooroordelen. Patiënten die medische hulp zoeken, ontvangen doorgaans de nodige medicatie en behandeling. Hoewel stigma kan leiden tot psychologische drempels en sociale uitdagingen kan men doorgaans rekenen op toegang tot antiretrovirale therapie en ondersteunende behandeling in Nigeria. Bij eventueel zich voordoende problemen kan eiseres zich, zoals vermeld in het voornemen, ook wenden tot organisaties in Nigeria die diensten verlenen aan personen die leven met hiv.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaak NL25.16305.
3.Zaak NL25.16306 en NL25.16299.