ECLI:NL:RBDHA:2025:12265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep vreemdelingenbewaring met betrekking tot de grondslag van ophouding en de rol van tolken tijdens het gehoor

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een eerste beroep tegen vreemdelingenbewaring. Eiser, een Oezbeekse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 20 juni 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd. Tijdens de zitting op 2 juli 2025 werd het onderzoek geschorst vanwege problemen met de verstaanbaarheid van de telefonische tolk. De rechtbank besloot het onderzoek voort te zetten op 9 juli 2025, nadat de maatregel van bewaring op 5 juli 2025 was opgeheven. De rechtbank beoordeelde of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven voordat het verzoek om opheffing was behandeld. Eiser voerde aan dat hij onterecht was opgehouden en dat er problemen waren met de tolk tijdens het gehoor. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en dat er geen schending van de rechten van eiser had plaatsgevonden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Kanters en mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K. Kanters. Ter zitting is een aanvang gemaakt met het horen van eiser. Wegens problemen met de verstaanbaarheid van de telefonische tolk heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet op 9 juli 2025, teneinde eiser in persoon te horen.
Verweerder heeft op 5 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Op 9 juli 2025 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C.J. Ohrtmann.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Oezbeekse nationaliteit te hebben.
Juridisch kader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag ophouding
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van het Vw. Bij de staandehouding heeft eiser namelijk zijn identiteitsbewijs overgelegd. Uit het politiesysteem bleek toen dat het paspoort van eiser eerder al was ingenomen en dat een terugkeerbesluit aan hem is uitgevaardigd. Nu eisers identiteit bekend was, had hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten worden opgehouden.
4. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser geen document zoals bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van het Vb [2] heeft overgelegd. Uit artikel 4.21, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb volgt dat in eisers geval een geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst benodigd was om zijn identiteit te kunnen vaststellen. Het identiteitsbewijs dat eiser heeft overgelegd betreft geen geldig document voor grensoverschrijding en dit heeft verweerder daarom terecht onvoldoende geacht. Uit de maatregel en het dossier blijkt verder dat het paspoort van eiser in beslag is genomen op 17 april 2025, omdat dit document voorzien was van een vals visum. Verweerder heeft eiser dan ook op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden.
Artikelen 5.2 en 5.3 van het Vb
5. Eiser voert daarnaast aan dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een tolk in een taal die hij niet verstaat, namelijk Oeigoers. De informatiefolder is in de Turkse taal uitgereikt en ook die taal is eiser niet machtig. Artikelen 5.2 en 5.3 van het Vb zijn daarom geschonden.
6. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat verweerder getracht heeft eiser te horen met behulp van tolken in de Turkse en Russische taal, maar dat deze tolken hebben aangegeven dat eiser die talen onvoldoende machtig is. Een tolk in de Oezbeekse taal bleek niet beschikbaar. Daarop heeft verweerder eiser gehoord met behulp van een tolk in de Oeigoerse taal. Bij aanvang van het gehoor heeft eiser desgevraagd aangegeven de tolk in de Oeigoerse taal goed te kunnen verstaan. Uit het proces-verbaal blijkt voorts niet van enige communicatieproblemen. Niet is gebleken dat eiser de tolk niet goed heeft kunnen verstaan of dat eiser zijn verklaringen niet goed naar voren heeft kunnen brengen. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een schending van artikel 5.2 van het Vb. Verder blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat verweerder niet beschikt over een informatiefolder over de inbewaringstelling in de Oezbeekse taal en daarom ervoor gekozen heeft deze informatiefolder te verstrekken in de Engelse en Turkse taal. Met behulp van de tolk Oeigoers is vervolgens de inhoud en strekking hiervan aan eiser meegedeeld. Gelet daarop is eveneens geen sprake van een schending van artikel 5.3 van het Vb.
Gronden van de maatregel
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toets ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.