ECLI:NL:RBDHA:2025:12270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/09/660273 / FA RK 24-512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie in samengestelde gezinnen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 een beschikking gegeven inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van de ouders, die een affectieve relatie hebben gehad. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder verblijven. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse verzoekschriften en formulieren van beide ouders, waarin zij hun wensen en verweren hebben uiteengezet. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen. De vader heeft verweer gevoerd en ook zelfstandig verzoeken ingediend met betrekking tot de zorgverdeling en kinderalimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder. Daarnaast is er een regeling getroffen voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de kinderen in de even weekenden bij de vader verblijven en er doordeweeks contactmomenten zijn. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader een bedrag van € 190,- per kind per maand moet betalen, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en vader beoordeeld en de alimentatieverplichtingen vastgesteld, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-512
Zaaknummer: C/09/660273
Datum beschikking: 28 mei 2025

Hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alimentatie

Beschikking op het op 18 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.A. van der Heiden te Honselersdijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 7 februari 2024 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 16 september 2024 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 3 april 2025 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 4 april 2025 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het bericht van 6 april 2025 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 15 april van de zijde van de vader, met bijlage;
  • het F9-formulier van 16 april van de zijde van de moeder, met bijlage.
Op 16 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] .
  • De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
  • De kinderen verblijven bij de moeder.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 13 november 2024 is – voor zover hier van belang – bepaald dat:
- de vader aan de moeder, met ingang van 1 september 2024
voorlopigeen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 242,50 per kind per maand zal betalen;
- de vader aan de moeder, met ingang van 20 oktober 2024 (het moment dat de moeder bevallen is van de nieuwe baby)
voorlopigeen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 296,- per kind per maand zal betalen.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt, na wijziging:
te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
te bepalen dat de kinderen in de even weekenden van vrijdag voor het eten 18.00 uur tot zondag na het eten om uiterlijk 19.30 uur bij de vader verblijven, de vader haalt en brengt de kinderen;
te bepalen dat de kinderen op maandag door de vader uit school dan wel de opvang worden opgehaald en na het eten bij de moeder worden thuisgebracht;
te bepalen dat de vakanties, feestdagen en studiedagen van de kinderen bij helfte worden gedeeld waarbij de vader in de even jaren eerste keuze heeft in de verdeling van de vakanties, feestdagen en studiedagen en de moeder in de oneven jaren eerste keuze heeft, waarbij geldt:
- de zomervakantie wordt drie om drie weken verdeeld, uiterlijk 1 september van ieder jaar dient de keuze aan de andere ouder te zijn doorgegeven en dient er algehele overeenstemming te zijn voor de verdeling van het komende jaar;
- de kinderen verblijven met Kerst jaarlijks wisselend één dag bij iedere ouder;
- oud en nieuw vieren de kinderen in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- wanneer de ouders met de kinderen weg gaan en langer dan twee dagen aaneengesloten van huis zijn, zal de andere ouder geïnformeerd worden over de verblijfsplaats van de kinderen en wanneer de kinderen weer terug zullen komen;
- per kalenderjaar kunnen beide ouders maximaal twee weken aaneengesloten zonder de kinderen op vakantie (buiten de schoolvakanties), de andere ouder zal dan zorg dragen voor de kinderen;
te bepalen dat telefonisch contact met de kinderen wanneer zij bij de andere ouder zijn is toegestaan en door die ouder zal worden gefaciliteerd;
te bepalen dat termen als vader, moeder, papa en mama enkel gebruikt mogen worden voor de biologische ouders van de kinderen;
te bepalen dat wanneer de kinderen in de vakanties op donderdag(middag) en vrijdag bij de vader verblijven, de vader de zorg over de kinderen zal dragen en deze niet zal overdragen aan grootouders moederszijde;
te bepalen dat last minute vakanties niet later dan vijf werkdagen voorafgaand aan de vakantie aan de andere ouder worden meegedeeld;
te bepalen dat de moeder gerechtigd is tot het innen van de kinderbijslag en dat aan haar het kindgebonden budget toekomt alsmede dat de moeder gerechtigd is tot het aanvragen en ontvangen van de kinderopvangtoeslag;
te bepalen dat de vader gehouden is te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van
€ 338,- per kind per maand, dan wel een in goede justitie te bepalen bijdrage vast te stellen, met ingang van 3 juli 2023 dan wel met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, te voldoen bij vooruitbetaling welke bijdrage dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de moeder voor iedere eerste dag van de maand;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig zal worden besproken. Daarbij verzoekt hij zelfstandig, na wijziging:
- te bepalen dat de vakanties en feestdagen worden verdeeld als volgt:
- herfstvakantie: bij de vader;
- kerstvakantie: eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder;
- voorjaarsvakantie: bij de moeder;
- meivakantie: eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
- zomervakantie: in de even jaren eerste drie weken bij de vader, laatste drie weken bij de moeder, in de oneven jaren eerste drie weken bij de moeder, laatste drie weken bij de vader;
- Goede Vrijdag: reguliere zorgregeling;
- Eerste Paasdag: reguliere zorgregeling;
- Tweede Paasdag: reguliere zorgregeling;
- Koningsdag: reguliere zorgregeling;
- Bevrijdingsdag: reguliere zorgregeling;
- Hemelvaartsdag: reguliere zorgregeling;
- Eerste Pinksterdag: reguliere zorgregeling;
- Tweede Pinksterdag: reguliere zorgregeling;
- Sinterklaas: reguliere zorgregeling;
- Eerste Kerstdag: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
- Tweede kKrstdag: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder;
- Oud en Nieuw: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
- Moederdag: bij de moeder;
- Vaderdag: bij de vader;
- verjaardag kinderen: reguliere zorgregeling;
- verjaardag moeder: bij de moeder;
- verjaardag vader: bij de vader;
  • de studiedagen te verdelen conform de reguliere zorgregeling;
  • een nader te bepalen bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen op basis van voornoemde uitgangspunten maar met verschillende ingangsdata:
- een bedrag aan kinderalimentatie dat de vader dient te betalen aan de moeder vanaf de dag van de beschikking totdat de partner van de vader is bevallen;
- een bedrag aan kinderalimentatie dat de vader dient te betalen aan de moeder vanaf het moment dat de partner van de vader is bevallen.
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats
De ouders hebben overeenstemming bereikt ten aanzien van het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar te bepalen. De rechtbank zal daarom overeenkomstig de overeenstemming beslissen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
De ouders zijn het erover eens dat de kinderen in de even weekenden van vrijdag 18.00 uur voor het eten tot zondag om uiterlijk 19.30 uur na het eten bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt. De rechtbank zal deze weekendregeling daarom opnemen in de beslissing.
Naast de weekenden, vindt de moeder het belangrijk dat de kinderen nog een doordeweeks contactmoment met de vader hebben. Met name omdat de kinderen zelf aangeven dat ze de vader graag meer willen zien. De vader heeft aangegeven dat een extra moment doordeweeks voor hem in verband met zijn werktijden niet haalbaar is. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is om de vader een extra moment te zien. Van de vader kan worden verlangd om een keer per veertien dagen zijn werktijden zodanig aan te passen dat hij de kinderen aan het eind van de middag kan ophalen om met hen te eten. De rechtbank bepaalt daarom dat de kinderen een keer in de veertien dagen bij de vader eten, vanaf 17.00 uur tot 19.30 uur, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt. De ouders dienen in onderling overleg te bepalen welke dag de meeste quality time oplevert.
De moeder verzoekt net als de vader dat de vakanties, feestdagen en studiedagen bij helfte worden verdeeld. Ter zitting hebben de ouders daarover de volgende afspraken gemaakt. De ouders zijn ook overeengekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader zijn en in de even jaren de laatste drie weken bij de vader zijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn elk jaar in de herfstvakantie bij de vader en elk jaar in de voorjaarsvakantie bij de moeder.
In de meivakantie zijn de kinderen de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader. De moeder heeft daarbij aangegeven dat zij graag de gelegenheid wil hebben om in de meivakantie twee weken met de kinderen op vakantie te kunnen. De vader wil dit niet, hij wil de helft van de vakantie met de kinderen doorbrengen. De rechtbank houdt vast aan het uitgangspunt van een 50/50 verdeling van de vakanties. Mocht moeder langer dan een week met de kinderen op vakantie willen, dan moet zij dit tijdig aangeven bij de vader en met hem bespreken. De rechtbank zal hierover niets opnemen in de beslissing.
Ten aanzien van de kerstvakantie bepaalt de rechtbank dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de oneven jaren de eerste week bij de moeder zijn en de tweede week bij de vader. Oud en Nieuw brengen de kinderen door met de ouder bij wie zij volgens de vakantieregeling zijn, dus in de oneven jaren bij de vader en de even jaren bij de moeder. Daarnaast zijn de ouders het er over eens dat de kinderen altijd Eerste Kerstdag bij de vader zijn en Tweede Kerstdag bij de moeder zijn.
Moederdag zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder en Vaderdag bij de vader. Ten aanzien van de verjaardagen van zowel de kinderen als de ouders, zijn partijen ter zitting overeen gekomen dat de reguliere zorgregeling zal worden gevolgd. Hetzelfde geldt voor Goede Vrijdag, Koningsdag, Bevrijdingsdag en Hemelvaartsdag. Voor Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag geldt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder zullen zijn, waar zij niet in het direct daaraan voorafgaande weekend inclusief Eerste Paasdag/Eerste Pinksterdag volgens de reguliere zorgregeling waren. Met Sinterklaas zijn de kinderen bij de moeder. Tot slot zijn de ouders overeengekomen dat de studiedagen vanaf aankomend schooljaar om en om worden verdeeld, en dat de vader de kinderen op de twee studiedagen die nog binnen dit schooljaar vallen bij zich zal hebben.
Kinderalimentatie
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
Er is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De vader is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderhoudsplichtig, maar ook voor [naam 2] , zijn dochter uit een eerdere relatie.
Ook aan de zijde van de moeder moet rekening gehouden worden met een samenloop van onderhoudsverplichtingen. Zij is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook voor [naam 3] , de zoon die in [geboortemaand] 2024 is geboren uit de relatie met haar nieuwe partner.
Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of partijen in staat zijn om aan hun onderhoudsverplichtingen te voldoen.
Verwachte geboorte baby in [maand] 2025
De rechtbank zal nu nog geen rekening houden met de komst van de baby van de vader en zijn partner, omdat dit een toekomstige omstandigheid is en de omvang van de behoefte van dit kind en de draagkracht van de vader en zijn partner mede worden bepaald door het wel of niet samenwonen van de vader en zijn partner. De rechtbank gaat ervan uit dat, als zich een wijziging van omstandigheden voordoet, partijen in staat zullen zijn om op basis van de uitgangspunten uit deze beschikking met elkaar te overleggen over de vraag of dat een relevante wijziging is die maakt dat een herberekening moet plaatsvinden.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen.
Uit artikel 1:402 eerste lid BW volgt dat ten aanzien van iedere alimentatiebeslissing de ingangsdatum moet worden bepaald. De wetgever laat de rechter een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatieverplichting. De ingangsdatum mag ook in het verleden of de toekomst liggen. Daarbij liggen drie ingangsdata het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden intreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van indiening van het verzoekschrift, de datum van de beschikking.
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtbank terughoudend om te gaan met het vaststellen van een kinderalimentatieverplichting met terugwerkende kracht. De rechtbank zal in dit geval bepalen dat de kinderalimentatieverplichting in gaat per datum beschikking. Bij voorlopige voorziening is al een alimentatiebedrag bepaald, die door de vader betaald is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen.
Behoefte
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 1.174,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 1.373,- per maand ofwel
€ 686,50 per kind per maand.
[naam 3]
Omdat de moeder ook onderhoudsplichtig is voor [naam 3] , zal de rechtbank zijn behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte van [naam 3] moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de moeder en haar huidige partner worden bepaald.
Voor het NBI van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.042,- bruto per maand, te vermeerderen met € 689,- IKB per maand en een tegemoetkoming AOV van € 9,-per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van de salarisspecificaties van december 2024, januari 2025 en februari 2025.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende ingehouden premies:
  • de pensioenpremie van € 272,- per maand;
  • de AOP-premie van € 6,- per maand;
  • de premie IPAP van € 34,- per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op € 3.359,- per maand.
Voor het NBI van de partner van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van
€ 37.121,- bruto per jaar, exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de overlegde werkgeversverklaring.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de partner van de moeder op € 3.046,- per maand.
Op basis van het verzamelinkomen van haar moeder en de partner, te weten [€ 53.136,- +
€ 40.091,- =] € 93.227,- bruto per jaar is er recht op een kindgebonden budget van € 3.580,- per jaar ofwel € 298,- per maand in een gezin waar drie kinderen ingeschreven staan, zoals ook volgt uit de aangehechte berekening.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de moeder en haar huidige partner bedraagt in 2025 € 6.405,- per maand (€ 3.359,-
+€ 3.046,-), te vermeerderen met het kindgebonden budget ofwel in totaal dus € 6.703,- per maand.
Omdat [naam 3] geboren is in de situatie waarin nog twee andere kinderen deel uitmaken van het gezin van de moeder, zal de rechtbank voor zijn behoefte uitgaan van een derde van het tabelbedrag voor drie kinderen. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2025 is er bij drie kinderen sprake van een tabelbedrag van € 1.654,-. De behoefte van [naam 3] wordt bepaald op 1/3e deel hiervan ofwel € 551,- per maand.
Draagkracht moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.042,- bruto per maand, te vermeerderen met € 689,- IKB per maand en een tegemoetkoming AOV van € 9,-per maand. De rechtbank gaat hierbij opnieuw uit van de salarisspecificaties van december 2024, januari 2025 en februari 2025. De moeder heeft aangevoerd dat zij van plan is 24 uur per week te gaan werken, in plaats van de 32 uur per week die zij nu werkt. Dit heeft zij eerder ook al eens gedaan. Reden hiervoor is dat zij tijd nodig heeft om de kinderen naar school te kunnen brengen en ze op te halen. De rechtbank zal geen rekening houden met een ander inkomen dan het inkomen dat volgt uit de overlegde salarisspecificaties. Het is onbekend of het voornemen van de moeder om minder te gaan werken daadwerkelijk de realiteit wordt. Ook kan de moeder eventueel haar uren anders indelen om de kinderen te kunnen brengen en halen, of afspraken hierover maken met haar partner.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. Het totale bedrag aan kindgebonden budget van de moeder en haar partner bedraagt, zoals eerder al genoemd,
€ 3.580,- per jaar. Omdat dit kindgebonden budget bedoeld is voor alle drie de kinderen, en niet enkel voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de moeder 2/3e deel van het totale bedrag aan kindgebonden budget meenemen, namelijk € 2.387,-. Het restant, 1/3e deel, zal de rechtbank meenemen in de berekening van de draagkracht van de partner van de moeder.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende ingehouden premies:
  • de pensioenpremie van € 272,- per maand;
  • de AOP-premie van € 6,- per maand;
  • de premie IPAP van € 34,- per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI in 2025 op € 3.558,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie wordt in beginsel rekening gehouden met een woonbudget. Dat is 30% van het NBI. Omdat de moeder inmiddels samenwoont met haar nieuwe partner, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde percentage van 30%. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het duurzame samenwonen van de vrouw met haar partner, de woonlasten gedeeld kunnen worden. De rechtbank zal daarom rekening houden met een woonbudget van 15% van het NBI van de vrouw. De formule die de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de vrouw zal gebruiken is dan 70% x [NBI – (0,15x NBI + € 1.310,-)]. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [3.558 – (534 + 1.310)] = € 1.200,- per maand.
Draagkracht vader
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 3.636,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, te vermeerderen met een health care vergoeding van € 40,- per maand, een cash flow award van gemiddeld € 120,- per maand en een bonus van € 3.385,- per jaar. Door de moeder is gesteld dat de vader deze bonus niet een keer per jaar, maar meerdere keren per jaar ontvangt. De vader heeft dit voldoende betwist en de moeder heeft haar stelling niet aangetoond. De rechtbank houdt daarom rekening met een bonus van € 3.385,- per jaar
De rechtbank houdt, anders dan door de moeder is verzocht, geen rekening met de home to work allowance. Dit is immers een reiskostenvergoeding waar kosten tegenover staan, zodat de rechtbank dit niet als inkomen aanmerkt.
De rechtbank houdt verder rekening met:
- de pensioenpremie van € 48,- per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 3.308,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader maandelijks € 100,- betaalt voor zijn dochter uit een eerdere relatie. De rechtbank zal daarom € 100,- per maand als extra maandelijkse last opnemen.
Tussen partijen is in geschil of er aan de zijde van de vader rekening moet worden gehouden met het woonbudget. Volgens de moeder moet er aan de zijde van de vader niet met woonlasten rekening gehouden worden, omdat de vader al enkele jaren bij zijn ouders woont en dus geen woonlasten heeft. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij op zoek is naar een woning, omdat hij met zijn partner met wie hij in [maand] 2025 een baby verwacht, wil gaan samenwonen. De rechtbank overweegt als volgt. De vader woont al geruime tijd bij zijn ouders en heeft geen woonlasten. De partner van de man woont bij haar ouders. Het is onbekend op welke termijn de vader een woning zal vinden, wat de woonlasten daarvan zullen zijn en of hij in die woning zal gaan samenwonen met zijn partner en de lasten zal kunnen delen. De rechtbank vindt het onder deze omstandigheden niet redelijk om bij de vader rekening te houden met woonlasten. De formule die de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de vader zal gebruiken is daarom 70% x [NBI – (€ 1.310,- + € 100,-)]. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [3.308 – (1.310 + 100)] = € 1.329,- per maand.
Draagkracht partner moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de partner van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 37.121,- bruto per jaar, exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de overlegde werkgeversverklaring.
De rechtbank zal, zoals eerder genoemd, 1/3e deel van het kindgebonden budget van
€ 3.580,- per jaar meenemen in de berekening van de draagkracht van de partner van de moeder. Dit is een bedrag van € 1.193,- per jaar.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de partner van de moeder op € 3.145- per maand.
De rechtbank zal ook bij de bepaling van de draagkracht van de partner van de moeder uitgaan van de helft van het woonbudget, omdat hij de woonlasten duurzaam met de moeder deelt. De formule die de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de partner van de moeder zal gebruiken is dan 70% x [NBI – (0,15x NBI + € 1.310,-)]. De draagkracht bedraagt dan: 70% x [3.145 – (472 + 1.310)] = € 954,- per maand.
Verdeling kosten
Er is sprake van samenloop van onderhoudsverplichtingen aan de kant van de moeder. In een dergelijk geval moet de rechtbank beoordelen of de moeder in staat is om aan al haar onderhoudsverplichtingen te voldoen. Daarbij moet de rechtbank rekening houden met de bijdragen die de andere onderhoudsplichtigen kunnen leveren. Om het om het aandeel van de moeder vast te stellen, vergelijkt de rechtbank de draagkracht van de moeder met de draagkracht van de vader, omdat zij samen onderhoudsplichtig zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Omdat de partner van de moeder samen met de moeder onderhoudsplichtig is voor [naam 3] , zal de rechtbank de draagkracht van de moeder vergelijken met die van haar partner om haar aandeel in de kosten van [naam 3] vast te stellen.
De rechtbank zal een andere rekenmethode hanteren dan de methode die vaak wordt gebruikt waarbij de draagkracht direct naar rato van de behoefte van de kinderen wordt gesplitst. In plaats van genoemde splitsingsmethode hanteert de rechtbank de verhoudingenmethode waarbij een draagkrachtvergelijking wordt gemaakt met de volledige (‘zuivere’) draagkracht van de ouders met de formule:
draagkracht ouder / totale draagkracht moeder en vader x behoefte kind(eren).
De rechtbank hanteert deze methode omdat de rechtbank het redelijk vindt dat de financiële verantwoordelijkheid voor een kind met name komt te liggen bij de ouders van het desbetreffende kind.
Aandeel moeder en aandeel vader voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Aandeel vader: 1.329 / (1.329 + 1.200) x 1.373 = € 722,-
Aandeel moeder: 1.200 / (1.329 + 1.200) x 1.373 = € 651,-
Aandeel moeder en aandeel partner voor [naam 3]
Aandeel partner: 954 / (954 + 1.200) x 551 = € 244,-
Aandeel moeder: 1.200 / (954 + 1.200) x 551 = € 307,-
De moeder dient voor haar drie kinderen bij te dragen met € 651,- + € 307,- = € 958,- per maand. Daartoe is de moeder financieel in staat want haar draagkracht is € 1.200,- per maand.
De vader dient voor zijn twee kinderen bij te dragen met € 722,- per maand. Daartoe is de vader financieel in staat want zijn draagkracht is € 1.329,- per maand.
Zorgkorting
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven kosten waarmee hij ten dele aan zijn onderhoudsverplichting voldoet. Daarom verlaagt de rechtbank de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen (de zorgkorting).
De rechtbank hanteert een zorgkortingspercentage van 25%, zodat een bedrag van € 343,- (0,25 x € 1.373,-) in mindering komt op het aandeel van de vader. Dit betekent dat de vader een bedrag van € 379,- (722 – 343) per maand dient te betalen voor beide kinderen samen ofwel afgerond € 190,- per kind per maand.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de vader met ingang van datum beschikking, te weten
28 mei 2025, een bedrag van € 190,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
De verzoeken onder V t/m IX
De moeder heeft haar verzoeken onder V tot en met IX ter zitting ingetrokken. De rechtbank hoeft hierop dus niet meer te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
bepaalt dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn:
  • in de even weekenden van vrijdag om 18.00 uur voor het eten tot zondag om 19.30 uur na het eten, waarbij de vader de minderjarigen haalt en brengt;
  • een keer in de veertien dagen op een doordeweekse dag van 17.00 uur tot 19.30 uur, waarbij de ouders in onderling overleg bepalen welke dag dat zal zijn en waarbij de vader de minderjarigen haalt en brengt;
bepaalt dat ten aanzien van de minderjarigen de volgende vakantie- en feestdagenregeling zal gelden:
  • voorjaarsvakantie: bij de moeder;
  • meivakantie: eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
  • zomervakantie: in de oneven jaren eerste drie weken bij de vader, laatste drie weken bij de moeder, in de even jaren eerste drie weken bij de moeder, laatste drie weken bij de vader;
  • herfstvakantie: bij de vader;
  • kerstvakantie: in de oneven jaren eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader, in de even jaren eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder;
  • Eerste Kerstdag: bij de vader;
  • Tweede Kerstdag: bij de moeder;
  • Oud en Nieuw: in de oneven jaren bij de vader, in de even jaren bij de moeder;
  • Goede Vrijdag: reguliere zorgregeling;
  • Eerste Paasdag: reguliere zorgregeling;
  • Tweede Paasdag: bij de ouder bij wie de kinderen niet het direct daaraan voorafgaande weekend inclusief Eerste Paasdag waren;
  • Koningsdag: reguliere zorgregeling;
  • Bevrijdingsdag: reguliere zorgregeling;
  • Hemelvaartsdag: reguliere zorgregeling;
  • Eerste Pinksterdag: reguliere zorgregeling;
  • Tweede Pinksterdag: bij de ouder bij wie de kinderen niet het direct daaraan voorafgaande weekend inclusief Eerste Pinksterdag waren;
  • Sinterklaas: bij de moeder;
  • Moederdag: bij de moeder;
  • Vaderdag: bij de vader;
  • verjaardag kinderen: reguliere zorgregeling;
  • verjaardag moeder: reguliere zorgregeling;
  • verjaardag vader: reguliere zorgregeling;
  • studiedagen: om en om verdelen, waarbij geldt dat de kinderen de twee studiedagen die nog resteren in het schooljaar 2024/2025 bij de vader zijn;
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 190,- per kind per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.M. van Middelkoop als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 mei 2025.
Berekening kindgebonden budget
Berekening behoefte [naam 3]