In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder is afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat het mvv-vereiste mag worden tegengeworpen aan Turkse onderdanen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning.
Eiser had zijn aanvraag op 24 november 2022 ingediend, maar deze werd op 24 maart 2023 door verweerder afgewezen. Het bestreden besluit van 5 maart 2024 bevestigde deze afwijzing. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 was de gemachtigde van verweerder aanwezig, maar eiser en zijn gemachtigde verschenen niet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de mvv en verweerder de afwijzing terecht heeft gehandhaafd.
De rechtbank concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenvergoeding en wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, in aanwezigheid van griffier mr. S.L. Clemens, en is openbaar gemaakt op 10 juli 2025. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.