In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ behandeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank van 25 juli 2024, waarin is vastgesteld dat het mvv-vereiste voor Turkse staatsburgers die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning, gerechtvaardigd is.
Eiser had zijn aanvraag op 14 april 2023 ingediend, maar deze werd op 17 augustus 2023 afgewezen. Het bestreden besluit van 20 februari 2024 bevestigde deze afwijzing na bezwaar van eiser. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 was de gemachtigde van verweerder aanwezig, maar eiser en zijn gemachtigde verschenen niet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het Turks associatierecht, omdat de aanscherping van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is door dwingende redenen van algemeen belang.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.