In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 25 juli 2024, waarin is vastgesteld dat het mvv-vereiste voor Turkse staatsburgers gerechtvaardigd is.
Eiser had op 13 februari 2023 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 22 juni 2023 door verweerder afgewezen. Het bestreden besluit van 26 februari 2024 bevestigde deze afwijzing. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 was eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het Turks associatierecht, omdat de aanscherping van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is door dwingende redenen van algemeen belang.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen griffierecht terug, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, in aanwezigheid van griffier mr. S.L. Clemens.