ECLI:NL:RBDHA:2025:12305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.2249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van homoseksuele gerichtheid in asielzaken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin zijn asielaanvraag is afgewezen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Eiser had op 26 april 2022 zijn asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 20 december 2024 afgewezen. De rechtbank behandelt de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij ondervindt als gevolg daarvan. De rechtbank oordeelt dat de minister tegenstrijdige verklaringen ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen en dat onvoldoende rekening is gehouden met eisers psychische problematiek. De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de seksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2249

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,V-nummer: [v-nummer] ,

(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 december 2024 (bestreden besluit), waarin zijn asielaanvraag is afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit ook niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 26 april 2022 zijn asielaanvraag ingediend. De minister heeft vervolgens de asielaanvraag van eiser in het bestreden besluit van 20 december 2024 afgewezen als ongegrond. Daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft op 2 februari 2025 en op 13 maart 2025 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 16 mei 2025 de gronden van het beroep aangevuld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Het bestreden besluit

3. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende asielmotieven vastgesteld:
Eisers nationaliteit, identiteit en herkomst;
Eisers verklaringen over zijn problemen in verband met zijn geaardheid;
Eisers problemen met de reisagent.
3.1.
De minister vindt de door eiser opgegeven nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig. Dit leidt niet tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Oeganda. De minister vindt eisers verklaringen over zijn problemen in verband met zijn geaardheid en eisers problemen met de reisagent ongeloofwaardig. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Ook is bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt om medische redenen. Tot slot is aan eiser een terugkeerbesluit, gericht op vertrek naar Oeganda, met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat eiser hiertoe in de (aanvullende) gronden van het beroep aanvoert zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
Seksuele gerichtheid
Toetsingskader geloofwaardigheid seksuele gerichtheid
5. Het toetsingskader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid in zaken over seksuele gerichtheid wordt gevormd door rechtspraak van de Afdeling [1] en de Werkinstructie 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’ (WI 2019/17). Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor de vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij lhbti is.
6. Bij het horen en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrekt de minister de volgende thema’s:
privéleven en omgeving;
huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen;
contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
7. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken of de verklaringen
consistent zijn en overeenkomen met dat wat bekend is over de algemene situatie (ten
aanzien van lhbti’s) in het land van herkomst. Het zwaartepunt ligt bij het persoonlijke,
authentieke verhaal dat een vreemdeling vertelt over en vanuit zijn ervaringen. Met name
als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti zijn maatschappelijk onacceptabel
is of strafbaar is, is van belang of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en
hoe hij dit heeft beleefd. Er hoeft geen ‘worsteling’ te hebben plaatsgevonden voordat de
vreemdeling zijn lbhti-gerichtheid heeft geaccepteerd, maar wel een denkproces waarin de
vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld ziet wat het betekent om anders te zijn
en op welke wijze hij daar invulling aan wil en kan geven. Er wordt gewicht gegeven aan
het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft
verklaard daarmee om te zijn gegaan. Alles wordt in onderlinge samenhang bekeken. Er
moet rekening worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling, zoals opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur en afkomst.
Tegenstrijdige verklaringen met het GZA-dossier
8. Aan eiser is door de minister tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de directe reden van zijn vertrek (2), zijn opeenvolgende seksuele contacten (3) en zijn contact met mensen uit Oeganda (5). [2] De minister is tot de conclusie gekomen dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard naar aanleiding van een vergelijking tussen eisers verklaringen afgelegd tijdens de gehoren en eisers verklaringen die zijn opgetekend in zijn GZA-dossier.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister deze tegenstrijdigheden ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen. De rechtbank vindt het van belang dat de verklaringen in het GZA-dossier zijn afgelegd tegenover een arts. Die verklaringen zijn niet afgelegd in de context van het afnemen van een asielrelaas. Daar is een medisch dossier ook niet voor bedoeld. De minister heeft ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom verklaringen over het asielrelaas zoals die volgen uit het GZA-dossier voor wat betreft de waarde die daaraan mag worden toegekend, op één lijn te stellen zijn met verklaringen zoals die volgen uit verslagen van gehoren ten overstaan van de IND. Daar komt bij dat onduidelijk is of voor gesprekken met een arts of verpleegkundige dezelfde waarborgen gelden als voor gesprekken bij de IND, bijvoorbeeld waar het gaat om de inzet van een (register)tolk en de mogelijkheid van het indienen van correcties en aanvullingen.
Tegenstrijdige en wisselende verklaringen met het gehoor bij AVIM en het AMG
9. De minister heeft aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het lot van zijn tweede partner (1) en zijn relaties met vrouwen en kinderen (4). Daarnaast is tegengeworpen dat eiser wisselend en vaag heeft verklaard over de relaties met de moeder van zijn kinderen (6, 7 en 8).
9.1.
De rechtbank volgt de minister hierin niet. Ook hierbij is van belang in welke context de verklaringen zijn afgelegd, namelijk bij de vreemdelingenpolitie op 26 april 2022 en in het aanmeldgehoor van 16 mei 2022. Deze gehoren zijn niet bedoeld voor het afnemen van een asielrelaas. Daar komt bij dat bij deze tegenwerpingen onvoldoende rekening is gehouden met eisers psychische problematiek. De rechtbank wijst daarvoor op het rapport van MediFirst van 17 oktober 2022 waaruit volgt dat er volgens de arts sprake is van forse psychische problematiek en ook somatische klachten. Eiser kan op dat moment daardoor volgens de arts (nog) niet gehoord worden. De rechtbank volgt het ingenomen standpunt van de minister op zitting niet dat het vervolgens aan eiser is om te onderbouwen dat hij niet in staat was om te verklaren. Dit is namelijk precies wat MediFirst in de procedure op dat moment heeft vastgesteld. Het is zeer aannemelijk dat eiser deze klachten ook ten tijde van het gehoor bij de vreemdelingenpolitie op 26 april 2022 en ten tijde van het aanmeldgehoor op 16 mei 2022 had. Omdat de minister geen rekening heeft gehouden met eisers psychische problematiek kunnen deze tegenstrijdigheden en wisselende verklaringen niet zonder meer aan eiser worden tegengeworpen.
Inzicht in persoonlijke beleving en gevoelens
10. De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser wisselend en oppervlakkig heeft verklaard over de relatie met zijn eerste partner (11, 12). Ook heeft hij wisselend verklaard over zijn gevoelens voor die partner (13). Daarnaast heeft hij oppervlakkig verklaard over zijn belevenis van deze relatie (14).
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd wat maakt dat de verklaringen van eiser tekortschieten (11, 12). Eiser geeft aan dat hij moeite heeft om de affiniteit en gevoelens voor zijn eerste partner te omschrijven. In eerste instantie heeft hij in het nader gehoor verklaard dat hij geen verliefde gevoelens had voor zijn eerste partner. In de correcties en aanvullingen vult hij dat aan door achteraf te bekennen dat hij wel iets van liefde voelde en niet alleen fysieke aantrekkingskracht. De rechtbank kan de gemachtigde van eiser volgen dat eiser de vragen in het gehoor heeft opgevat als vragen over hoe hij zich voelde op het moment dat hij deze relatie had in Oeganda. De gemachtigde van eiser heeft bij het gesprek na het nader gehoor gevraagd aan eiser hoe hij die gevoelens zou omschrijven als hij nu terugkijkt op die relatie. Daaruit kwam als antwoord naar voren dat hij achteraf bezien meer voelde dan alleen fysieke aantrekkingskracht. De rechtbank oordeelt dat de minister deze verklaringen daarom niet als wisselend heeft mogen aanmerken. Ook volgt de rechtbank het standpunt van de minister niet dat sprake is van wisselende verklaringen over de gevoelens van eiser voor zijn eerste partner (13). De minister erkent in de besluitvorming dat eiser zich op zijn zestiende besefte dat hij verliefde gevoelens had voor jongens. Eiser heeft verklaard dat dit besef kwam door de jongen met wie hij als tweede een relatie kreeg. Over zijn eerste relatie heeft eiser verklaard dat deze volledig zag op fysieke aantrekkingskracht en seksuele bevrediging. De rechtbank vindt dat de minister op basis van deze verklaringen onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van wisselende verklaringen over gevoelens voor zijn eerste partner. De rechtbank volgt evenmin dat de verklaringen, over zijn belevenis van de relatie, oppervlakkig zijn (14).
Eiser heeft verklaard dat deze eerste relatie een seksuele relatie was en geen romantische relatie. Eiser werd blij als hij hem zag en miste hem als hij weg was. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de minister nog meer van eiser verwacht en wat maakt dat zijn verklaringen tekortschieten.
11. Daarnaast werpt de minister tegen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtes over zijn religie in relatie tot zijn geaardheid (9).
11.1.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser daar niet in is geslaagd. De rechtbank stelt vast dat eiser op meerdere momenten tijdens het nader gehoor heeft aangegeven hoe hij zich voelde en wat hij dacht. Hij heeft verklaard dat hij het heel moeilijk vindt dat hij een religie volgt waarbij hij niet mag zijn wie hij is als homoseksueel. Hij heeft uitgelegd dat God niet alleen de religie maar ook eiser zelf heeft geschapen en dat hij zichzelf niet kan veranderen. Eiser heeft daarnaast tijdens het nader gehoor verklaard dat hij zichzelf niet kan doodmaken. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met deze verklaringen wel degelijk in zijn eigen woorden (enig) inzicht gegeven in zijn gevoelens en gedachten. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de minister nog meer van eiser verwacht.
Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie
12. Eiser heeft aangevoerd dat de minister bij de besluitvorming ten onrechte niet is ingegaan op zijn gestelde contacten met Nederlandse lhbti-organisaties en zijn relatie met een Nederlandse man. Eiser legt in dit verband in beroep een kopie van een brief over van zijn huidige partner en twee foto’s van een bijeenkomst van lhbti’s in Den Haag, die eiser met zijn partner bezocht.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat de minister bij het beoordelen van de geloofwaardigheid in het bestreden besluit en het verweerschrift thema (iii) contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie niet heeft meegenomen. Dit is door de gemachtigde van de minister op zitting ook erkend. De minister stelt zich op de zitting, met verwijzing naar WI 2019/17, op het standpunt dat dit thema niet meegenomen hoefde worden. Volgens de minister is het een individuele afweging en kan de hoormedewerker concluderen dat het niet relevant is om (verder) door te vragen op een bepaald thema. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Hoewel in WI 2019/17 staat dat de hoormedewerker tijdens het gehoor kan concluderen dat het niet relevant is om (verder) door te vragen op een bepaald thema, is ook in de werkinstructie opgenomen dat de beslismedewerker vervolgens weegt of dat wel of niet van invloed is op de beoordeling. De rechtbank overweegt dat in de besluitvorming en op de zitting onduidelijk is gebleven welk gewicht aan de verklaringen van eiser op dit thema toekomt in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van de onder 6. genoemde thema’s door de minister. Ook is niet nader gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet (deels) zouden kunnen compenseren voor de ongeloofwaardig geachte verklaringen op (een) ander(e) thema(’s). Daardoor is het voor de rechtbank niet inzichtelijk hoe eisers verklaringen in het kader van de verschillende thema’s zijn gewaardeerd en gewogen.
Conclusie geloofwaardigheid seksuele gerichtheid
13. Gelet op bovenstaande beoordeling concludeert de rechtbank als volgt. Eiser heeft met zijn verklaringen (enig) inzicht gegeven in zijn gedachten en gevoelens over zijn eerste partner en zijn religie. Het is op dit punt onduidelijk wat de minister nog meer van eiser verwacht en wat maakt dat zijn verklaringen tekortschieten. Daarnaast heeft de minister een aantal tegenstrijdigheden en wisselende verklaringen ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Verder zijn de verklaringen van eiser over contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie niet meegewogen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De minister heeft niet nader gemotiveerd waarom dit niet (deels) kan compenseren voor de ongeloofwaardig geachte verklaringen op (een) ander(e) thema(’s).
13. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd [3] dat de seksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. De overige beroepsgronden op dit punt behoeven geen bespreking meer.
Problemen vanwege seksuele gerichtheid
15. De minister heeft bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de problemen als gevolg van eisers homoseksualiteit in de besluitvorming geoordeeld dat deze ongeloofwaardig zijn, omdat eisers homoseksualiteit ongeloofwaardig is.
15.1.
De rechtbank stelt vast dat in de besluitvorming dit de enige tegenwerping is om de problemen vanwege de seksuele gerichtheid ongeloofwaardig te achten. De rechtbank vindt dit onvoldoende motivering om de gestelde problemen van eiser ongeloofwaardig te achten. Dat het besluit op dit punt gebrekkig is, is door de minister op zitting ook erkend. Maar de minister stelt zich op het standpunt dat het besluit op dit punt alsnog met het verweerschrift en op zitting voldoende is gemotiveerd.
15.2.
De minister heeft in het verweerschrift drie punten aan eiser tegengeworpen. In de eerste plaats heeft eiser over het lot van zijn tweede partner tegenstrijdig verklaard. Daarnaast heeft hij volgens zijn medisch dossier anders verklaard over zijn vluchtmotief. Tot slot is het niet aannemelijk dat hij ervoor koos om intiem te zijn met zijn tweede partner op een plek in het bos waar ook andere mensen kwamen.
15.3.
De rechtbank heeft de eerste twee tegenstrijdigheden hiervoor onder rechtsoverweging 8.1 en 9.1 al beoordeeld en geconcludeerd dat deze ten onrechte aan eiser zijn tegengeworpen. De rechtbank overweegt verder dat de minister niet heeft kunnen tegenwerpen dat het niet aannemelijk is dat eiser ervoor koos intiem te zijn met zijn tweede partner op een plek in het bos waar ook andere mensen kwamen. Eiser geeft hierover op zitting aan dat het altijd een zeker risico is om intiem te zijn met een partner, maar dat op dat moment niemand in het bos aanwezig was. Dit is door de gemachtigde van de minister op zitting niet betwist. Dit betekent dat de rechtbank vindt dat de minister de ongeloofwaardigheid van dit asielmotief onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
Problemen met de reisagent
16. De minister werpt aan eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over hoe hij zijn visum heeft verkregen. Aan de ene kant heeft hij verklaard dit zelf geregeld te hebben, aan de andere kant zou de reisagent dit hebben gedaan. Ook rijmen deze verklaringen van eiser niet met zijn verklaring dat hij ondergedoken zat.
16.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat dit de enige tegenwerping van de minister is om dit asielmotief niet geloofwaardig te achten. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze tegenstrijdigheden ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen. Dat eiser aan de ene kant heeft verklaard dat hij zelf met de reisagent mee moest om papieren in te leveren voor het visum, maar dat de reisagent aan de andere kant als tussenpersoon van alles heeft geregeld sluit elkaar namelijk niet uit. Ditzelfde geldt voor het ondergedoken zijn. Dit sluit niet uit dat eiser zelf iets heeft moeten doen om aan zijn visum te komen, bijvoorbeeld het contact leggen met de reisagent en het inleveren van papieren. Dit betekent dat de rechtbank vindt dat de minister de ongeloofwaardigheid van dit asielmotief onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister - eventueel na aanvullend onderzoek - een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten over de seksuele gerichtheid, de problemen die eiser daardoor heeft ondervonden en de problemen met de reisagent. De rechtbank zal daarbij niet de bestuurlijke lus toepassen, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De minister moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.De rechtbank houdt hier de nummering aan zoals ook is toegepast in het bestreden besluit.
3.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.