In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 een beschikking gegeven in een omgangszaak tussen een vader en een moeder met betrekking tot hun minderjarige kind. De vader had eerder toestemming gekregen om het kind te erkennen en was verwezen naar een hulpverleningstraject, maar kwam de voorlopige omgangsregeling niet altijd na. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende verantwoordelijkheid nam en dat de omgangsregeling niet goed verliep. De vader had lichamelijke klachten en persoonlijke problemen die hem belemmerden om de afspraken na te komen. De moeder heeft herhaaldelijk aangeboden om de vader te helpen, maar de rechtbank oordeelde dat het belangrijk is voor het kind om te weten wanneer zij haar vader ziet en dat zij op hem kan vertrouwen. De rechtbank heeft daarom besloten dat de vader het kind elke zondag bij de oma vaderszijde kan zien, met de voorwaarde dat de moeder dit minimaal twee dagen van tevoren meldt als zij niet kan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.