In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2025 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, nu is gebleken dat het goed gaat met de kinderen op school, in hun vrije tijd en op sociaal-emotioneel gebied. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de (stief)vader in staat is om de kinderen een stabiele en liefdevolle opvoedomgeving te bieden, wat bijdraagt aan hun ontwikkeling.
De procedure begon met een verzoekschrift van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen. De zitting vond plaats op 25 juni 2025, waarbij de (stief)vader niet aanwezig was, maar wel correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gevraagd, maar zij gaven geen mening. De kinderrechter heeft eerder beslissingen genomen over de voogdij en het gezag van de (stief)vader over de kinderen, en heeft ook een herstelbeschikking afgegeven om eerdere fouten in de ondertoezichtstelling te corrigeren.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten de ondertoezichtstelling op te heffen met ingang van 27 juni 2025, zodat de jeugdbeschermer aanwezig kan zijn bij de evaluatie van de traumabehandeling van [de minderjarige 2]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en op schrift gesteld op 9 juli 2025, met de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan.