ECLI:NL:RBDHA:2025:12439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd en vreest voor onrechtmatige detentie en refoulement. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten herhalingen zijn van eerder aangevoerde zienswijzen en dat de minister adequaat heeft gereageerd in het bestreden besluit. Eiser heeft niet aangetoond waarom de reactie van de minister tekortschiet.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat de minister artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat hij niemand in Duitsland kent en familie in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de aanvraag niet op grond van dit artikel in behandeling hoefde te nemen, omdat de omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg zijn om de overdracht aan Duitsland onevenredig hard te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.