ECLI:NL:RBDHA:2025:12439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd en vreest voor onrechtmatige detentie en refoulement. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten herhalingen zijn van eerder aangevoerde zienswijzen en dat de minister adequaat heeft gereageerd in het bestreden besluit. Eiser heeft niet aangetoond waarom de reactie van de minister tekortschiet.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat de minister artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat hij niemand in Duitsland kent en familie in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de aanvraag niet op grond van dit artikel in behandeling hoefde te nemen, omdat de omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg zijn om de overdracht aan Duitsland onevenredig hard te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.25005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. L.M. Weber),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en indirect refoulement
4. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vreest voor onrechtmatige detentie in Duitsland en hij vreest voor refoulement nu blijkt dat de Duitse autoriteiten ook Afghanen en Syriërs hebben gedeporteerd. Eiser wijst daarbij op het rapport van ECOI van 29 april
2025.1
5. De rechtbank constateert dat deze beroepsgronden een herhaling van de zienswijze vormen. De minister heeft adequaat gereageerd op deze punten in het bestreden besluit. Eiser heeft in beroep niet aangegeven waarom de reactie van de minister in het bestreden besluit tekortschiet. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de minister te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
6. Eiser voert verder aan dat de minister aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, Eiser kent niemand in Duitsland. In Nederland heeft hij familie met wie hij contact heeft en voor wie hij zorgt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser graag bij zijn familie in Nederland wil verblijven, is dit geen bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn familie in Nederland afhankelijk is van hem of dat hij afhankelijk is van deze familieleden. Dat hij niemand kent in Duitsland is eveneens onvoldoende voor het oordeel dat de minister zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. https://www.ecoi.net/en/document/2124727.html.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.